ECLI:NL:RBDHA:2022:6507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 7966
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van reiskosten door staatssecretaris van Defensie

In deze zaak heeft eiser, een ambtenaar, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van reiskosten door de staatssecretaris van Defensie. Het primaire besluit, genomen op 28 april 2021, wees het verzoek af, waarna het bezwaar door de staatssecretaris op 13 oktober 2021 ongegrond werd verklaard. Eiser heeft zijn beroep ingesteld op 8 december 2021, wat na de reguliere termijn van zes weken viel. Eiser stelt echter dat hij om dienstredenen in het buitenland verbleef, waardoor volgens hem een verlengde termijn van dertien weken van toepassing zou zijn. De rechtbank heeft op 1 juni 2022 een zitting gehouden, waarbij eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. Eiser heeft aanvullende stukken overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet heeft aangetoond dat hij zich in de relevante periode buiten Nederland bevond. De rechtbank concludeert dat de beroepstermijn van zes weken is overschreden en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn en is openbaar uitgesproken op 6 juli 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7966

uitspraak van de enkelvoudige militaire kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser,
en
de staatssecretaris van Defensie, verweerder
(gemachtigde: kapitein mr. M. Nassiri).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om vergoeding van reiskosten afgewezen.
Bij besluit van 13 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2022.
Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder is tevens verschenen kolonel [A] . Als toehoorders zijn verschenen mr. [B] , [C] , mr. [D] , majoor [E] en dhr. [F] .
Tijdens de zitting heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken over te leggen. Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt op 14 juni 2022. Verweerder heeft op deze stukken gereageerd bij brief van 1 juli 2022.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij heeft daartegen beroep ingesteld op 8 december 2021. Deze datum ligt na het verstrijken van de beroepstermijn van zes weken na het bestreden besluit, in dit geval 24 november 2021, maar die geldt volgens eiser niet voor hem.
Wat vinden partijen in beroep?
2 Eiser geeft in de gronden van beroep aan dat hij de afgelopen periode om dienstredenen in het buitenland heeft verbleven, zodat voor hem een termijn van dertien weken geldt voor het indienen van beroep.
3 In reactie op eiser stelt verweerder dat hij geen aanwijzing heeft dat eiser zich tijdens de beroepstermijn om redenen van de dienst buiten Nederland bevond. Uit eisers personeelsdossier volgt niet dat eiser toen een dienstreis gemaakt heeft. Aan eiser komt daarom niet de verlengde beroepstermijn van artikel 3, eerste lid, van de Wet ambtenaren defensie toe.
Wat zijn de regels?
4 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet ambtenaren defensie bedraagt, in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift dertien weken, indien de belanghebbende zich om redenen van dienst buiten Nederland bevindt.
In de Memorie van Toelichting, behorend bij het met artikel 3 van de Wad gelijkluidende artikel 3 van de MAW, staat het volgende vermeld:
“Ten derde is in artikel 3 voorzien in een verlengde beslistermijn indien betrokkene zich om redenen van dienst buitenslands bevindt.”
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5 De rechtbank stelt met verweerder vast dat eiser ook met de stukken van 14 juni 2022 niet aangetoond heeft dat hij zich in de zes weken na het bestreden besluit van
13 oktober 2021 om redenen van dienst buiten Nederland heeft bevonden. Eisers betoog op de zitting dat er dienstreizen van hem zijn verwijderd uit het digitale personeelsdossier acht de rechtbank niet voldoende toegespitst op de periode van zes weken na het bestreden besluit. Indien eiser in die periode een dienstreis had gemaakt, zou hij daarvan enig bewijs moeten hebben, ook los van de registratie in het personeelsdossier. Eiser heeft dat bewijs niet geleverd. Daarom geldt voor eiser het beroepschrift binnen zes weken na bekendmaking van het bestreden besluit moet zijn ingediend. Eiser heeft buiten die termijn beroep ingesteld.
Conclusie
6 Het beroep is niet ontvankelijk.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.