ECLI:NL:RBDHA:2022:65

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde suppletie-uitkering en de rechtsgeldigheid van de besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Defensie over de terugvordering van een te veel betaalde suppletie-uitkering. De eiser ontving van 1 maart 2017 tot en met 20 juli 2020 een suppletie-uitkering, maar ontving daarnaast ook een WIA-uitkering. De minister heeft vastgesteld dat eiser te veel suppletie-uitkering heeft ontvangen en heeft een bedrag van €11.724,77 teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar is ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 30 november 2021, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser stelde dat het bestreden besluit in strijd was met het fair play-beginsel, omdat zijn vragen in het bezwaarschrift niet beantwoord waren. De rechtbank constateerde echter dat er geen geschil was over het feit dat eiser te veel suppletie-uitkering had ontvangen, maar dat de discussie vooral ging over de hoogte van het terug te vorderen bedrag en de periode waarover dit bedrag teruggevorderd werd.

De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was om het te veel betaalde bedrag terug te vorderen en dat de correctie van de terugvorderingsperiode geen schending van het verbod van reformatio in peius inhield. Eiser had ter zitting verklaard het bedrag van €11.724,77 niet te betwisten. De rechtbank concludeerde dat de minister het terug te vorderen bedrag correct had vastgesteld en dat eiser niet benadeeld was door de werkwijze van de minister. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij het bedrag van €11.724,77 moest terugbetalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3808

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.B. Knook),
en

de minister van Defensie, voorheen de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. U. Ugur).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser te veel suppletie-uitkering heeft ontvangen en dit bedrag teruggevorderd.
Bij besluit van 29 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021 middels een videoverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser had van 1 maart 2017 tot en met 20 juli 2020 recht op een suppletie-uitkering. Verweerder heeft bij een controle echter geconstateerd dat eiser over de periode van maart 2018 tot en met juli 2020 daarnaast een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) heeft ontvangen.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft besloten een bedrag van €11.724,77 terug te vorderen van eiser. Dit is het bedrag dat eiser te veel heeft ontvangen, omdat de WIA-uitkering in mindering had moeten worden gebracht op de suppletie-uitkering.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser geeft aan in zijn bezwaarschrift een aantal vragen te hebben gesteld aan verweerder, waar hij graag een antwoord op had gehad zodat hij nadere bezwaargronden kon formuleren. Nu verweerder een beslissing op zijn bezwaarschrift heeft genomen zonder deze vragen te beantwoorden, is het bestreden besluit in strijd met het fair play-beginsel. Daarnaast heeft verweerder er ten onrechte van afgezien eiser over zijn bezwaarschrift te horen.
In de primaire beslissing staat dat de vordering van €11.724,77 gaat over de maanden januari 2020 tot en met augustus 2020. Echter, de daadwerkelijke periode waar verweerder bij deze berekening van uit is gegaan, is de periode maart 2018 tot en met juli 2020. Het maximale bedrag dat verweerder over de periode januari 2020 tot en met augustus 2020 terug kan vorderen, bedraagt volgens de berekening van eiser €3.757,54.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser te veel suppletie-uitkering heeft ontvangen, omdat hij ook een WIA-uitkering heeft ontvangen, en dat verweerder bevoegd is het te veel betaalde terug te vorderen. De vraag die partijen verdeeld houdt, is welk bedrag eiser terug moet betalen en over welke periode.
5. De rechtbank is van oordeel dat in het primaire besluit per abuis is vermeld dat terug wordt gevorderd over de periode januari 2020 tot en met augustus 2020. Verweerder heeft dit bij het bestreden besluit gecorrigeerd en heeft vermeld dat terug wordt gevorderd over de periode van maart 2018 tot en met juli 2020. De rechtbank volgt niet het ter zitting gevoerde betoog van eiser dat deze correctie in strijd is met het verbod van reformatio in peius, aangezien verweerder bij het bestreden besluit hetzelfde bedrag terugvordert als bij het primaire besluit. Daarbij is sprake van een kenbare verschrijving. Verder heeft eiser ter zitting desgevraagd verklaard de hoogte van het te veel ontvangen bedrag van €11.724,77 over de periode maart 2018 tot en met juli 2020 niet te betwisten. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder het terug te vorderen bedrag juist heeft vastgesteld.
6. De rechtbank overweegt dat het welllicht op de weg van verweerder had gelegen de vragen die eiser in zijn bezwaarschrift heeft gesteld te beantwoorden voordat hij een beslissing op dit bezwaarschrift zou nemen. Verweerder heeft eiser echter wel de gelegenheid geboden aan te geven dat hij over zijn bezwaarschrift gehoord had willen worden. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Daarnaast zijn de vragen die eiser in zijn bezwaarschrift heeft gesteld in de loop van de beroepsprocedure opgehelderd en heeft eiser zich alsnog aan de hand van de antwoorden op deze vragen uit kunnen laten. Nog afgezien van het gegeven dat onder de feiten en omstandigheden van deze zaak er geen sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het bestreden besluit, is eiser ook niet benadeeld door de werkwijze van verweerder.
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser het bedrag van €11.724,77 terug moet betalen. Verweerder hoeft de kosten die eiser voor deze procedure heeft gemaakt niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.