ECLI:NL:RBDHA:2022:6486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
NL21.5167
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag verblijfsvergunning regulier voor Turkse zelfstandige en schending hoorplicht

In deze zaak heeft eiser, een Turkse zelfstandige en stukadoor, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat eiser niet voldeed aan de vereisten voor de vergunning. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de overgelegde stukken niet volstonden voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van zijn onderneming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden en dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat het ondernemingsplan van eiser niet aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) had moeten worden voorgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5167

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. O. Bousmaha).

Procesverloop

In het besluit van 21 december 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel arbeid als zelfstandige bij ‘ [bedrijf 1] ’ afgewezen en een terugkeerbesluit opgelegd.
In het besluit van 8 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op 13 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Mihciokur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanvraag en stukken
1. Eiser is van Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1991. Eiser is op 30 januari 2020 toegetreden als vennoot bij de vennootschap onder firma ' [bedrijf 1] '. Eiser heeft onderhavige aanvraag op 10 september 2020 ingediend.
1.1
Eiser heeft bij de aanvraag de volgende stukken overgelegd:
  • een uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) van 14 juli 2020;
  • jaarrekening 2018;
  • aangifte omzetbelasting over het 3e en 4e kwartaal van 2018;
  • aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van 2017;
  • aanslag inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen van 2017;
  • rekeningafschriften van de zakelijke rekening van 2018 en begin 2019;
  • ruim 100 verkoopfacturen daterend uit 2016 en 2017;
  • een ondernemingsplan opgesteld door [bedrijf 2] van 17 september 2020;
  • verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer;
  • een tussenbalans van 2020 per 30 september 2020, opgesteld door [bedrijf 3] d.d. 21 oktober 2020;
  • verscheidene verkoopfacturen van 2020;
  • inkoopfacturen van 2020.
1.2
Eiser heeft in de bezwaarfase de volgende stukken overgelegd:
  • aanslagen inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen van 2018 en 2019;
  • aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van 2018 en 2019;
  • aangiften inkomensbelasting van 2018 en 2019;
  • een (niet-ondertekende) overeenkomst van vennootschap onder firma d.d. 1 juni 2020;
  • diverse inkoopfacturen van 2020;
  • diverse verkoopfacturen van 2020;
  • jaarrekening van 2020 d.d. 3 februari 2021, opgesteld door [bedrijf 3] ;
  • afschrift van de zakelijke rekening van eind 2020.
1.3
In beroep heeft eiser nog overgelegd:
- een referentiebrief d.d. 24 juni 2020 van een vorige werkgever in Turkije;
- een SGK [2] -uittreksel d.d. 24 juni 2020;
- een ondertekende overeenkomst van vennootschap onder firma d.d. 1 juni 2020.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen omdat eiser niet in het bezit is van een geldige mvv [3] en eiser niet heeft aangetoond te voldoen aan de vrijstellingsgronden voor de gevraagde vergunning. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn werkzaamheden een wezenlijk Nederlands economisch belang dienen. Eiser heeft een ondernemingsplan overgelegd, maar deze is niet volledig en is niet met voldoende stukken onderbouwd. Om die reden heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) niet kan beoordelen of eisers bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands belang dienen en heeft verweerder de aanvraag ook niet aan de minister van EZK (in de praktijk de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland: hierna RvO) voorgelegd voor advies.
Heeft verweerder een eigen beoordeling van de stukken gemaakt?
3. Eiser stelt dat verweerder buiten zijn bevoegdheid treedt omdat hij het ondernemingsplan inhoudelijk heeft beoordeeld, terwijl deze bevoegdheid is voorbehouden aan de RvO. Verweerder heeft immers die deskundigheid niet, stelt eiser. De rechtbank volgt deze stelling niet. Verweerder moet namelijk beoordelen of de aanvraag van eiser voldoet aan het documentatievereiste. Die beoordeling ziet op de vraag of de aanvraag voldoende is onderbouwd en houdt geen inhoudelijke toetsing in aan het criterium ‘wezenlijk Nederlands belang'. Voor de beoordeling of de aanvraag met de gevraagde stukken is onderbouwd is geen specifieke deskundigheid vereist.
Had verweerder het ondernemingsplan aan de RvO moeten voorleggen?
4. Eiser stelt dat het ondernemingsplan aan de gestelde voorwaarden voldoet en specifiek genoeg is om aan de RvO voor te leggen. Eiser stelt dat het ondernemingsplan voldoende concreet is en goed inzicht geeft in de uitvoering van zijn plannen.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond slaagt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het ondernemingsplan van eiser niet aan de RvO is voorgelegd. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Regio marktanalyse
4.2
Verweerder heeft tegengeworpen dat eiser geen gedegen marktanalyse heeft overgelegd die is toegespitst op eisers eigen product of dienst. Eiser heeft in zijn ondernemingsplan aangegeven dat zijn potentiële klanten aannemers uit [plaats] en omgeving zijn, maar volgens verweerder neemt eiser voornamelijk werk aan van aannemers die buiten [plaats] zijn gevestigd. Hoewel de rechtbank constateert dat eiser ook werk aanneemt van aannemers die niet in [plaats] zijn gevestigd, stelt de rechtbank vast dat hij de meeste opdrachten heeft verricht voor aannemers die zijn gevestigd in (de buurt van) [plaats] en de regio Noord-Holland, zoals blijkt uit de overgelegde verkoopfacturen. Daarmee volgt de rechtbank eiser in de stelling dat de regio waarin eiser opdrachten voor aannemers verricht grotendeels overeenkomt met de regio zoals geschetst in het ondernemingsplan. Om die reden acht de rechtbank het standpunt van verweerder dat de marktanalyse in het ondernemingsplan onvoldoende is toegespitst op eisers eigen product of dienst, onvoldoende gemotiveerd.
Werkzaamheden beschreven in het ondernemingsplan
4.3
Verweerder heeft voorts tegengeworpen dat de werkzaamheden van eiser zoals deze blijken uit het ondernemingsplan niet overeenkomen met de werkzaamheden die blijken uit het KvK-uittreksel. In het KvK-uittreksel staat dat het bedrijf van eiser naast stukadoorswerkzaamheden ook werkzaamheden verricht als schilderen, glas zetten, vloeren en wanden afwerken en tegels zetten. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat dit betekent dat het ondernemingsplan niet juist is. Zoals eiser ook ter zitting heeft toegelicht zijn in het KvK-register uitgebreidere werkzaamheden beschreven naast het stukadoren, met het oog op eventuele toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf. Deze toelichting komt de rechtbank niet onredelijk voor. Het standpunt van verweerder zou betekenen dat de werkzaamheden zoals weergegeven in het ondernemingsplan alleen juist zijn als deze volledig overeenkomen met de werkzaamheden die zijn opgenomen in het uittreksel KvK. Een dergelijk standpunt heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd en voert naar het oordeel van de rechtbank te ver. Uit de overgelegde verkoopfacturen blijkt dat stukadoorswerkzaamheden de hoofdwerkzaamheden zijn van de onderneming en dat de onderneming zich vooralsnog alleen daarop richt. De KvK-registratie, waarin ook de stukadoorswerkzaamheden zijn genoemd, doet daarom geen afbreuk aan de juistheid van de marktanalyse in het ondernemingsplan. Daarnaast kan de tegenwerping van verweerder dat de beschrijving van de aangeboden diensten en producten onvoldoende specifiek is, geen stand houden. Uit zowel het ondernemingsplan als de verkoopfacturen blijkt duidelijk welke activiteiten eiser verricht.
‘Gespecificeerde’ verkoopfacturen
4.4
Verweerder heeft ook tegengeworpen dat er gespecificeerde verkoopfacturen ontbreken. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat niet alle verkoopfacturen zijn voorzien van de specifieke werkzaamheden die zijn verricht, de desbetreffende plaats waar deze zijn verricht en wie van de vennoten de desbetreffende werkzaamheden heeft uitgevoerd. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Daargelaten of verweerders standpunt juist is wat betreft de inhoud van de verkoopfacturen, heeft eiser terecht aangevoerd dat niet is gebleken dat deze eisen mogen worden gesteld aan de verkoopfacturen. Eiser heeft in dit kader verwezen naar een recente uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam [4] , waarin is geoordeeld dat ‘gespecificeerde’ verkoopfacturen geen vereiste is dat voortvloeit uit het beleid van verweerder, maar dat er slechts wordt gevraagd naar verkoopfacturen zonder verdere concretisering. De rechtbank volgt dit oordeel. Verweerders tegenwerping houdt om die reden dan ook geen stand.
Prijsbeleid
4.5
Verweerder heeft verder tegengeworpen dat het prijsbeleid van eiser niet duidelijk blijkt uit de overgelegde stukken. De rechtbank overweegt dat, hoewel uit het ondernemingsplan geen eenduidige prijs blijkt, uit de verkoopfacturen in combinatie met eisers toelichting ter zitting toch een beeld kan worden gekregen van het prijsbeleid. Eiser heeft toegelicht dat hij niet een standaard uurtarief hanteert, maar dat de prijs op verschillende manieren wordt bepaald, afhankelijk van de opdracht en de gemaakte afspraken met de aannemers. Hij hanteert een uurtarief, maar hanteert soms ook een vierkantmeterprijs (€ 14,- voor stucwerk; € 18,- voor raapwerk). In sommige gevallen neemt eiser een project aan voor een totaalbedrag. Dit wordt ook bevestigd in de facturen. Eiser stelt dat het in zijn branche een gebruikelijke manier is om de prijs te bepalen, hetgeen door verweerder niet is weersproken. Verweerders tegenwerping kan daarom zonder nadere motivering geen stand houden.
Concurrenten
4.6
Daarnaast volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat eiser geen directe concurrenten heeft geïdentificeerd, omdat hij zich voornamelijk op hoofdaannemers focust. Uit de inhoud van de concurrentieanalyse volgt namelijk dat eiser zich heeft vergeleken met branchegenoten die zowel voor hoofdaannemers werken als voor particulieren. Niet valt in te zien waarom dit geen concurrenten zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de concurrentieanalyse van eiser niet voldoet. Dat verweerder tegenwerpt dat uit de benchmarktabel blijkt dat eiser geen raapwerk verricht terwijl uit de verkoopfacturen blijkt dat hij dit wel doet, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende voor de stelling dat de concurrentieanalyse niet voldoet.
Omzet- en liquiditeitsbegroting
4.7
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de financiële stukken die eiser ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft overgelegd, niet voldoen. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat berekeningen waarop de omzet- en liquiditeitsbegrotingen gebaseerd zijn, ontbreken in het ondernemingsplan. De rechtbank stelt in dit kader vast dat eiser het ondernemingsplan heeft onderbouwd met financiële stukken, dat er ook een liquiditeits- en omzetprognose is overgelegd en dat eiser heeft toegelicht dat deze prognoses gebaseerd zijn op de cijfers uit voorgaande jaren en daaruit zijn geëxtrapoleerd voor de financiële stukken. Gelet op die toelichting valt, zonder nadere motivering, niet in te zien waarom de ingebrachte stukken niet volstaan. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het bedrijf V.O.F. [bedrijf 1] al sinds 1 november 2010 opereert. Eiser is sinds 30 januari 2020 als vennoot toegetreden tot deze bestaande onderneming. Nu dat bedrijf al jarenlang omzet genereert en er over meerdere jaren veel financiële stukken zijn overgelegd (jaarrekeningen, uitdraaien zakelijke rekening, facturen, belastingaangiftes en aangiftes omzetbelasting), ook over de jaren dat eiser als vennoot is toegetreden, kan de rechtbank zonder nadere motivering verweerder niet volgen in het standpunt dat de overgelegde stukken onvoldoende zijn voor RvO om de levensvatbaarheid van de onderneming te kunnen beoordelen.
Intentieverklaringen en concrete opdrachten voor overeenkomst
4.8
Verweerder heeft ook tegengeworpen dat eiser geen intentieverklaringen heeft overgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat er vele verschillende verkregen opdrachten bij de aanvraag zijn gevoegd waardoor voldoende is aangetoond dat er voldoende aannemers zijn die bereid zijn met eisers onderneming te (willen) werken. Eiser heeft in dit verband gewezen op bijlage 8aa van het VV [5] waarin is opgenomen dat moet worden overgelegd: “
Kopieën van concrete (omvang in tijd en geld) intentieverklaringen van toekomstige opdrachtgevers; eventuele al verkregen opdrachten;”Hieruit volgt dat er niet alleen intentieverklaringen moeten worden overgelegd maar dat ook volstaan zou kunnen worden met het overleggen van eventueel al verkregen opdrachten. Hoewel de rechtbank onderschrijft dat eiser geen intentieverklaringen heeft overgelegd, valt zonder nadere motivering niet in te zien dat als er sprake is van een bedrijf dat al meer dan tien jaar bestaat, zoals in het geval van het bedrijf waarvan eiser medevennoot is, intentieverklaringen vereist zijn als er al veel verkregen opdrachten zijn overgelegd. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat de intentieverklaringen in dit geval dan nog van belang zijn voor een beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf door de RvO.
(Openings)balans
4.9
Ter zitting is vastgesteld dat verweerder bij de aanvraag een balans vereist, en dus niet per se een openingsbalans. Dat niet per se een openingsbalans moet worden overgelegd is dus niet meer in geschil. Verweerder heeft echter opgemerkt dat de overgelegde balans dateert van 31 december 2019, maar dat eiser op 30 januari 2020 is toegetreden. Om die reden had eiser een balans van minstens een maand later moeten overleggen volgens verweerder. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet, omdat dit standpunt betekent dat verweerder impliciet toch een openingsbalans vereist. Daarvoor bestaat geen juridische grondslag. In Bijlage 8aa bij het VV staat namelijk dat een “(openings)balans” moet worden overgelegd. Een balans is dus vereist, maar dat het om een openingsbalans moet gaan blijkt daaruit onvoldoende, zoals ook deze rechtbank en zittingsplaats eerder heeft geoordeeld . [6] Daarnaast miskent verweerder dat eiser in de aanvullende stukken van 27 oktober 2020 nog een tussenbalans per 30 september 2020 heeft overgelegd. Deze dateert dus van de periode toen eiser al was toegetreden als vennoot.
Opleiding en ervaring
4.1
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser zijn kennis en ervaring onvoldoende heeft onderbouwd. Weliswaar heeft eiser geen stukken omtrent zijn opleiding overgelegd, maar eiser heeft wel een vertaald overzicht overgelegd van de SGK en een referentiebrief. Uit die stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser als stukadoor werkzaam is geweest bij verschillende ondernemingen. Bij de aanvraag wordt gevraagd gegevens te overleggen ter onderbouwing van de competenties van de ondernemer, zoals referenties of diploma’s. Voor zover er onduidelijkheid bij verweerder bestond over eisers werkervaring lag het op de weg van verweerder om daar navraag naar te doen.
Gegevens
4.11
Tot slot merkt de rechtbank op dat in het ondernemingsplan inderdaad niet alle persoonsgegevens van eisers medevennoot zijn vermeld. Eisers eigen persoonsgegevens zijn wel compleet en de naam en geboortedatum van eisers medevennoot zijn ook in het ondernemingsplan opgenomen. Daarnaast zijn in de andere overgelegde stukken, zoals het KvK-uittreksel en de overeenkomst van vennootschap onder firma, meer persoonsgegevens, zoals de adresgegevens, van eisers vennoot te vinden. Gelet op die gegevens acht de rechtbank voldoende duidelijk wie eisers medevennoot is en kan deze tegenwerping geen stand houden.
Had verweerder eiser moeten horen in bezwaar?
5. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder, zoals eiser aanvoert, de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden. Gelet op wat in bezwaar tegen het primaire besluit is aangevoerd, in het licht van bovenstaande overwegingen, is er geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar. Tijdens een te houden hoorzitting had verweerder onder meer eiser kunnen bevragen over stukken die volgens verweerder een nadere toelichting behoefden. Hierover was, gelet op de gronden van bezwaar, redelijke twijfel mogelijk. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
6. De rechtbank verklaart het beroep op grond van het vorenstaande gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens schending van het bepaalde in de artikelen 3:2, 7:3 en 7:12 van de Awb. [7] Er is geen reden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Omdat een bestuurlijke lus naar het zich laat aanzien geen efficiënte wijze van afdoening is van dit geschil, bepaalt de rechtbank dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem moet vergoeden, omdat het beroep gegrond is.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.AWB 21/379
2.Sosyal Güvenlik Kurumu, de Turkse Sociale Verzekeringsbank
3.machtiging tot voorlopig verblijf
4.Uitspraak van 29 maart 2022 (NL21.19688)
5.Voorschrift Vreemdelingen 2000
6.NL21.7915
7.Algemene wet bestuursrecht