Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
- een uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) van 14 juli 2020;
- jaarrekening 2018;
- aangifte omzetbelasting over het 3e en 4e kwartaal van 2018;
- aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van 2017;
- aanslag inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen van 2017;
- rekeningafschriften van de zakelijke rekening van 2018 en begin 2019;
- ruim 100 verkoopfacturen daterend uit 2016 en 2017;
- een ondernemingsplan opgesteld door [bedrijf 2] van 17 september 2020;
- verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer;
- een tussenbalans van 2020 per 30 september 2020, opgesteld door [bedrijf 3] d.d. 21 oktober 2020;
- verscheidene verkoopfacturen van 2020;
- inkoopfacturen van 2020.
- aanslagen inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen van 2018 en 2019;
- aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van 2018 en 2019;
- aangiften inkomensbelasting van 2018 en 2019;
- een (niet-ondertekende) overeenkomst van vennootschap onder firma d.d. 1 juni 2020;
- diverse inkoopfacturen van 2020;
- diverse verkoopfacturen van 2020;
- jaarrekening van 2020 d.d. 3 februari 2021, opgesteld door [bedrijf 3] ;
- afschrift van de zakelijke rekening van eind 2020.
Kopieën van concrete (omvang in tijd en geld) intentieverklaringen van toekomstige opdrachtgevers; eventuele al verkregen opdrachten;”Hieruit volgt dat er niet alleen intentieverklaringen moeten worden overgelegd maar dat ook volstaan zou kunnen worden met het overleggen van eventueel al verkregen opdrachten. Hoewel de rechtbank onderschrijft dat eiser geen intentieverklaringen heeft overgelegd, valt zonder nadere motivering niet in te zien dat als er sprake is van een bedrijf dat al meer dan tien jaar bestaat, zoals in het geval van het bedrijf waarvan eiser medevennoot is, intentieverklaringen vereist zijn als er al veel verkregen opdrachten zijn overgelegd. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat de intentieverklaringen in dit geval dan nog van belang zijn voor een beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf door de RvO.