ECLI:NL:RBDHA:2022:6483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
09/797153.16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorzichtigheid bij het spannen van een staalkabel over de weg leidt tot letsel van een fietser

Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 december 2015 in Leiden een staalkabel over de Kraaienhorst had gespannen. Dit leidde tot een ongeval waarbij een fietser, die tegen de kabel aanreed, ernstig letsel opliep, waaronder twee gebroken ribben en een longkneuzing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld door de kabel niet voldoende zichtbaar te maken voor andere weggebruikers. De verdachte had weliswaar de zwaailichten van zijn bergingsauto aan, maar dit was onvoldoende om het gevaar van de gespannen kabel aan te geven. De rechtbank constateerde dat de verdachte niet de nodige veiligheidsmaatregelen had getroffen, zoals het plaatsen van pionnen of het afzetten van de weg, waardoor de fietser niet kon anticiperen op het gevaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuld had aan het ongeval en dat er een causaal verband bestond tussen zijn handelen en het letsel van de fietser. Ondanks de vastgestelde schuld, werd er geen straf of maatregel opgelegd, mede vanwege de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank paste artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe, wat inhoudt dat de verdachte schuldig werd verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/797153-16
Datum uitspraak: 5 juli 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 24 september 2018 (regiezitting) en 21 juni 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. G.B. van de Bunt naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 28 december 2015 in Leiden,
opzettelijk enige openbare landweg, te weten de Kraaienhorst, heeft versperd,
immers heeft verdachte:
- ( bij duisternis, althans bij schemering) een staalkabel/ijzerdraad (op een zodanige hoogte dat de doorgang voor (brom)fietsers en/of (andere) weggebruiker(s) werd versperd) (nagenoeg) haaks op/dwars over die/dat straat/pad/doorgang gespannen en/of gespannen gehouden en/of gehangen, terwijl aldaar algemeen bekend is dat deze/dit straat/pad/doorgang door (brom)fietsers en/of andere weggebruiker(s) als een (doorgaande) weg/doorgang werd gebruikt,
- de plaats waar die staalkabel/ijzerdraad gespannen en/of gehangen was,
verlaten en/of
- ( daarbij) nagelaten om de staalkabel/ijzerdraad te verwijderen/los te maken en/of om (afdoende) te controleren dat de kabel (door een ander/anderen) was verwijderd verwijderd zou worden en/of zodanige wijze bewaakt dat (een) weggebruiker(s) niet tegen die staalkabel/ijzerdraad zou(den) kunnen rijden, terwijl (vervolgens) een fietser (te weten [slachtoffer] ) tegen die staaldraad/ijzerdraad is aan gereden en/of met die staaldraad/ijzerdraad
in aanraking is gekomen,
ten gevolge waarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten was;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 28 december 2015 in Leiden,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend
onachtzaam (bij duisternis, althans bij schemering):
- een staalkabel/ijzerdraad (op een zodanige hoogte dat de doorgang voor (brom)fietsers en/of (andere) weggebruiker(s) werd versperd) (nagenoeg) haaks op/dwars over het wegdek van een openbare landweg, te weten de Kraaienhorst, heeft gespannen en/of gespannen gehouden en/of gehangen, terwijl aldaar algemeen bekend is dat deze/dit straat/pad/doorgang door (brom)fietsers en/of andere weggebruiker(s) als een (doorgaande) weg/doorgang werd gebruikt,
en/of
- de plaats waar die staalkabel/ijzerdraad gespannen en/of gehangen was, heeft
verlaten en/of
- ( daarbij) heeft nagelaten om de staalkabel/ijzerdraad te verwijderen/los te maken en/of om (afdoende) te controleren dat de kabel (door een ander/anderen) was verwijderd en/of verwijderd zou worden en/of op zodanige wijze bewaakt dat (een) weggebruiker(s) niet tegen die staalkabel/ijzerdraad zou(den) kunnen rijden, terwijl (vervolgens) een fietser (te weten [slachtoffer] ) tegen die staaldraad/ijzerdraad is aan gereden en/of met die staaldraad/ijzerdraad
in aanraking is gekomen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die openbare landweg werd versperd en daardoor het verkeer onveilig is geworden;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 28 december 2015 in Leiden,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend
onachtzaam (bij duisternis, althans bij schemering):
- een staalkabel/ijzerdraad (op een zodanige hoogte dat de doorgang voor (brom)fietsers en/of (andere) weggebruiker(s) werd versperd) (nagenoeg) haaks op/dwars over het wegdek van de Kraaienhorst, heeft gespannen en/of gespannen gehouden en/of gehangen, terwijl aldaar algemeen bekend is dat deze/dit straat/pad/doorgang (del van het) plein door (brom)fietsers en/of andere weggebruiker(s) als een (doorgaande) weg/doorgang werd gebruikt en/of
- de plaats waar die staalkabel/ijzerdraad gespannen en/of gehangen was, heeft
verlaten en/of
- ( daarbij) heeft nagelaten om de staalkabel/ijzerdraad te verwijderen/los te maken en/of om (afdoende) te controleren dat de kabel (door een ander/anderen) was verwijderd en/of verwijderd zou worden en/of op zodanige wijze bewaakt dat (een) weggebruiker(s) niet tegen die staalkabel/ijzerdraad zou(den) kunnen rijden, terwijl (vervolgens) een fietser (te weten [slachtoffer] ) tegen die staaldraad/ijzerdraad is aan gereden en/of met die staaldraad/ijzerdraad
in aanraking is gekomen, waardoor het mede aan zijn schuld, verdachtes schuld te wijten is geweest dat voornoemde zwaar lichamelijk letsel, te weten twee gebroken ribben en/of een zware longkneuzing en/of een hersenkneuzing en/of een zware ontwrichting tussen het sleutelbeen en de schouder heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van voornoemde [slachtoffer] was ontstaan.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat sprake is van een dermate forse overschrijding van de redelijke termijn, zonder dat dit te wijten is aan de verdediging, dat vervolging achterwege dient te blijven. Het is kennelijk een bewuste keuze van het openbaar ministerie geweest om nieuwe zaken voor te laten gaan op de onderhavige zaak waardoor het recht op een eerlijk proces is aangetast, aldus de raadsman. Daarbij komt volgens de raadsman dat door het tijdsverloop niet meer precies kan worden vastgesteld wat er is gebeurd, zeker nu de politie slechts summier onderzoek heeft verricht. Bovendien heeft de politie de door de verdediging verzochte getuige gehoord zonder dat de verdediging in de gelegenheid is gesteld vragen in te dienen. Dit alles maakt volgens de verdediging niet langer kan worden gesproken over een eerlijk proces zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn in deze zaak ernstig is overschreden, maar dat dit, gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. Ook is in deze zaak nog steeds sprake van een eerlijk proces. Dat de zaak nu pas is aangebracht is geen bewuste keuze geweest van het openbaar ministerie, maar heeft enkel te maken met de zittingscapaciteit. De compensatie zal moeten worden gezocht in de eventueel op te leggen straf.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank overweegt dat de overschrijding van de redelijke termijn, ook wanneer deze zeer aanzienlijk is, volgens vaste rechtspraak in de regel niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Het openbaar ministerie is slechts in uitzonderlijke gevallen niet-ontvankelijk in de vervolging, namelijk als het vormverzuim daarin bestaat dat de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan. Een overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door strafvermindering.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn in onderhavige zaak is aangevangen op
19 januari 2016, het moment waarop de verdachte is gehoord. Vervolgens heeft op
24 september 2018 een regie-zitting plaatsgevonden, waarna in november 2018 een getuige is gehoord en door een verbalisant een aanvullend proces-verbaal is opgesteld. De zaak is pas op 21 juni 2022 inhoudelijk behandeld. Met de raadsman en de officier van justitie constateert de rechtbank dat de regiezitting lang op zich heeft laten wachten, het onderzoek bij de rechter-commissaris daaropvolgend snel heeft plaatsgevonden, maar dat daarna toch een zeer lange tijd is verstreken voordat de zaak inhoudelijk op zitting is behandeld, hetgeen niet aan de verdediging te wijten is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn. Deze overschrijding leidt echter niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank stelt verder vast dat er geen aanwijzingen zijn dat door het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is gehandeld, zodat geen sprake meer is van een eerlijke behandeling van zijn zaak. De omstandigheid dat in de onderhavige zaak summier onderzoek zou zijn verricht, maakt niet dat is tekortgedaan aan het recht van de verdachte op een behoorlijke behandeling van zijn zaak. Het is aan het openbaar ministerie om het dossier samen te stellen en de rechtbank zal naar aanleiding van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting oordelen over de zaak. De rechtbank overweegt daarbij nog dat de door de verdediging verzochte getuige bij de politie is gehoord en dat een aanvullend proces-verbaal door de verbalisant is opgesteld. Deze getuige en de verbalisant hebben ondanks het tijdsverloop nog kunnen verklaren wat er die dag volgens hen is gebeurd. Dat geen sprake meer zou zijn van een eerlijk proces omdat niet meer te achterhalen zou zijn wat er is gebeurd, is dan ook niet aan de orde. Overigens heeft ook de verdachte zelf ter terechtzitting nog goed kunnen vertellen wat er allemaal heeft plaatsgevonden. Dat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld bij het verhoor van de getuige aanwezig te zijn of vragen voor deze getuige te formuleren, maakt evenmin dat de verdachte dusdanig in zijn belangen is geschaad dat vervolging achterwege dient te blijven. Dit was immers weliswaar ongelukkig, maar is niet met opzet gebeurd en daarbij had de verdediging die vragen – zo zij dat had gewild – alsnog kunnen stellen. Van een schending van de beginselen van een goede procesorde is geen sprake.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in haar recht tot vervolging. Indien de rechtbank hierna tot een bewezenverklaring en strafoplegging komt, dan zal de overschrijding van de redelijke termijn uiteraard worden gecompenseerd door strafvermindering.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van het derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal wordt vrijgesproken.
4.3.
Vrijspraak eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van de eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen [1] met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. De bewijsmiddelen zijn steeds zakelijk weergegeven.
1. Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, opgemaakt op 13 februari 2016, voor zover inhoudende (p. 2 t/m 6):
Op maandag 28 december 2015 te 17:25 uur, kreeg ik kennis van een verkeersongeval. Op de Kraaienhorst te Leiden stond aan de rechterzijde van de weg een autoambulance, voorzien van kenteken [kentekenplaat] , van het merk en type Mercedes-Benz Atego. Deze autoambulance stond met zijn voorzijde in de richting van de Ravenhorst. Aan de achterzijde van de auto was de verdachte bezig met takelwerkzaamheden. Om een verzakt voertuig vlot te trekken had hij een staalkabel over de weg gespannen in de richting van het verzakte voertuig. Deze kabel liep vanaf de achterzijde van genoemde autoambulance, over de hele breedte van de weg, naar de achterzijde van de bestelbus die verzakt zat in het grasveld, gelegen tussen de Kraaienhorst en de Ravenhorst. Vanuit de richting van de Ravenhorst fietste aangeefster op haar elektrische fiets. Zij kwam vanaf het Wiekelpad en fietste via de Ravenhorst de Kraaienhorst op. Op het moment dat zij bij de autoambulance kwam, is zij tegen de gespannen staalkabel aangereden en hierdoor ten val gekomen. Verdachte Achternaam: [naam] , voornamen: [namen]
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 8 januari 2016, voor zover inhoudende (p. 8 t/m 9):
Ik ben op maandag 28 december 2015 omstreeks 17:15 uur vertrokken op mijn elektrische fiets. Ik ben de Kraaienhorst (de rechtbank begrijpt: in Leiden) op gefietst. Ik zag toen dat er, vanuit mijn positie gezien, aan de linkerkant van de Kraaienhorst een autoambulance stond. Ik zag dat er aan de rechterzijde van de weg een voetpad was. Ik zag dat er naast het voetpad een grasveld was. Ik zag in dit grasveld een rood met wit bestelbusje staan. Ik ben vervolgens gewoon verder gefietst de Kraaienhorst op. Behalve dat ik de genoemde voertuigen heb zien staan, heb ik geen opvallende dingen op de weg voor mij gezien. Ik ben kennelijk even buiten bewustzijn geweest. Op het moment dat ik bijkwam lag ik in een ambulance.
De arts in het ziekenhuis heeft aangegeven dat ik ongeveer 6 weken nodig heb om van de gebroken ribben te genezen. Het is mogelijk dat ik na een half jaar weer mijn werk als fysiotherapeute kan oppakken.
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam] , opgemaakt op 21 juli 2017, voor zover inhoudende (p. 22-29):
Op 28 december 2015 kreeg ik een melding op de Kraaienhorst te Leiden.
De takelauto stond aan de linkerkant van de weg.
V: Hoeveel ruimte was er om je takelauto?
A: Aan de linkerkant tot aan het grasveld was nog een voetpad en een stuk weg. Aan de rechterkant was nog ruimte voor auto's om, een klein deeltje via de stoep, te
passeren. Ik had de lierkabel vastgemaakt en zette hem op spanning.
V: U geeft aan dat u een kabel heeft gespannen tussen uw autoambulance en het
voertuig die u wilde slepen. Van welk materiaal was deze kabel?
A: Dit was de onderlier. Het is een staalkabel.
V: Hoe strak was de kabel tussen de voertuigen?
A: Gewoon strak gespannen. Ik denk 30 a 40 centimeter boven de grond toen de vrouw er met haar fiets tegenaan kwam.
V: Wat heeft u gedaan om mensen te waarschuwen voor de gespannen kabel over de weg?
A: De lampen van de auto heb ik aangedaan. Met daglicht valt het wel minder op, omdat het licht is.
V: Heeft u nog meer uitrusting bij zich om gevaar af te wenden?
A: Pionnen heb ik bij me.
V: Had u die gebruikt?
A: In dit geval niet.
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 juni 2022:
Ik stond aan de achterzijde van de auto op de hoek. Ik stond meer aan de achterzijde dan aan de zijkant van de auto. Ik stond dicht tegen de auto. De fietser kwam van achter de cabine. Ik zag haar niet aankomen. Ik zag haar pas op het allerlaatste moment. Zij kon niet meer remmen.
5. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 29 december 2015, voor zover inhoudende (p. 20):
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [namen]
Longcontusie
Twee ribfracturen
4.5.
Bewijsoverwegingen
Uit de bovengenoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte een staalkabel over de weg van de Kraaienhorst heeft gespannen waar aangeefster met haar fiets tegen aan is gereden. Uit de letselverklaring volgt dat aangeefster twee gebroken ribben en een longkneuzing had. verband
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het letsel van aangeefster als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd dan wel als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de beroepsbezigheden van aangeefster is ontstaan. De raadsman heeft gesteld dat dit niet het geval is. De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat of voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is volgens vaste rechtspraak van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat sprake is van twee gebroken ribben en een longkneuzing bij aangeefster. Uit de geneeskundige verklaring blijkt echter niet wat de geschatte duur van de genezing is en ook niet de aard van het medisch ingrijpen. Aangeefster heeft zelf verklaard dat zij door een hersenkneuzing lange tijd medicatie heeft moeten innemen en dat volledig herstel weken tot maanden kon duren. Dit blijkt echter niet uit de letselverklaring die de arts heeft opgesteld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit de beschikbare informatie niet voldoende overtuigend blijkt dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de twee gebroken ribben en de longcontusie wel zodanig lichamelijk letsel oplevert, dat daaruit tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de beroepsbezigheden van aangeefster is ontstaan.
Schuld
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de verdachte enig strafrechtelijk verwijt in de zin van artikel 308 Sr kan worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 308 Sr heeft een andere betekenis dan het begrip schuld dat in het normale spraakgebruik wordt gehanteerd. Voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 308 Sr moet sprake zijn van een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid in die zin, dat anders gehandeld had moeten worden (verwijtbaarheid) en ook anders gehandeld had kunnen worden (vermijdbaarheid). Tussen de gemaakte fouten en het letsel moet voldoende oorzakelijk verband bestaan en er moet sprake zijn van voorzienbaarheid. Bij de beoordeling komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting van
21 juni 2022 stelt de rechtbank vast dat het ongeval op 28 december 2015 is veroorzaakt doordat de verdachte een niet goed zichtbare, grijze staalkabel over de weg van de Kraaienhorst had gespannen zonder de benodigde veiligheidsmaatregelen te treffen om weggebruikers hierop te attenderen. De verdachte had de zwaailichten en knipperlichten van zijn auto aangezet. Dit is naar oordeel van de rechtbank evenwel slechts een algemeen signaal dat onvoldoende duidelijk was om andere weggebruikers mee te waarschuwen dat er
een staalkabelover de weg hing en daarmee het gevaar af te wenden. Aangeefster reed op de rechterhelft van de weg - de zijde waar zij als weggebruiker ook diende te fietsen - en heeft gewoon haar weg vervolgd. De weg tussen de bergingsauto van de verdachte en het trottoir was weliswaar smal, maar leek vrij en aangeefster bleef op deze weg fietsen. Dat was ook volstrekt logisch en anders dan de verdediging heeft aangevoerd is het niet aan aangeefster te wijten dat zij niet linksom om de takelwagen is heengereden. Zij zag immers geen kabel en de weg was verder vrij van obstakels. De verdachte had deze weg niet afgezet met bijvoorbeeld pionnen, een hek of een waarschuwingsbord. Aangeefster hoefde daarom niet te anticiperen op een staalkabel die over de weg was gespannen. Bovendien stond de verdachte op het moment dat aangeefster aan kwam fietsen, aan de achterzijde van de takelwagen. Hierdoor had hij geen zicht op de weg en heeft hij aangeefster ook niet kunnen zien aan komen fietsen en kunnen waarschuwen voor het naderende gevaar. Op grond van het voorgaande heeft de verdachte door onvoldoende veiligheidsmaatregelen te treffen en op een plek te gaan staan waar hij de weg niet kon overzien aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld en daarmee schuld aan het ongeval.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het ongeval, als gevolg waarvan aangeefster zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de haar beroepsbezigheden is ontstaan. Dit gevolg was volgens de rechtbank ook voorzienbaar. Immers, wanneer er een voor anderen niet duidelijk zichtbare, strak gespannen staalkabel over een doorgaande weg wordt gespannen, is aannemelijk (en daarmee voorzienbaar) dat een weggebruiker daartegen aanrijdt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat het aan zijn schuld te wijten is dat aangeefster tegen de staalkabel is aan gefietst, als gevolg waarvan zij zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van haar beroepsbezigheden is ontstaan.
4.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 28 december 2015 in Leiden, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend:
- een staalkabel op een zodanige hoogte dat de doorgang voor (brom)fietsers en/of (andere) weggebruiker(s) werd versperd dwars over het wegdek van de Kraaienhorst, heeft gespannen en gespannen gehouden, terwijl aldaar algemeen bekend is dat deze straat door (brom)fietsers en/of andere weggebruiker(s) als een doorgaande weg werd gebruikt en
- daarbij heeft nagelaten om de staalkabel op zodanige wijze
te bewakendat weggebruikers niet tegen die staalkabel zouden kunnen rijden, terwijl vervolgens een fietser te weten [slachtoffer] tegen die staaldraad is aan gereden, waardoor het mede aan zijn schuld, verdachtes schuld te wijten is geweest dat voornoemde
zodanig lichamelijk letsel heeft bekomen dat daaruit tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de beroepsbezigheden was ontstaan, te weten twee gebroken ribben en een longkneuzing.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.Geen straf of maatregel

7.1.
De vordering van de officier van justitie
Rekening houdend met een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, heeft de officier van justitie gevorderd dat toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a Sr en dat de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft over een eventueel op te leggen straf geen standpunt ingenomen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door als autoberger een niet duidelijk zichtbare staalkabel over de weg te spannen en daarbij niet de benodigde veiligheidsmaatregelen te treffen, met als gevolg dat een voorbijrijdende fietser daartegen is aangereden en lichamelijk letsel heeft opgelopen. Zij heeft door dit ongeval haar werk als fysiotherapeut een tijd niet kunnen uitoefenen. De omstandigheid dat aangeefster geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is niet aan de verdachte te danken. Hoewel andere personen wel gestopt zijn bij het zien van de bergingsauto en de verdachte zijn zwaailichten aan had staan, had de verdachte in dit concrete geval meer kunnen en moeten doen dan hij heeft gedaan om de kans op een ongeval te voorkomen. Het beroep van autoberger brengt met zich dat alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om de weg veilig te houden voor andere weggebruikers en om dit soort ongevallen te voorkomen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij dit heeft nagelaten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het blanco strafblad van de verdachte. Verder houdt de rechtbank in haar oordeel rekening met de proceshouding van verdachte. De verdachte heeft spijt betuigt en komt daarin op zitting oprecht over. Dit blijkt ook uit het feit dat hij (vergeefs) contact met aangeefster heeft gezocht om te horen hoe het met haar ging. Tot slot heeft het verkeersongeval niet alleen op het slachtoffer, maar ook op de verdachte impact gehad.
Geen straf of maatregel
Verder houdt de rechtbank rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn zoals verwoord onder 3. in dit vonnis. De rechtbank acht het, al het voorgaande afwegende, niet opportuun dat aan de verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de toepassing van het bepaalde in artikel 9a Sr zich leent voor dit soort situaties. De rechtbank zal de verdachte daarom geen straf of maatregel opleggen voor het bewezen verklaarde.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen:
- 9a en 308 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit:
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zodanig letsel bekomt dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden ontstaat;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. de Kleine, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. M. Rigter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Westhoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2022.

Voetnoten

1.Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, Basisteam Leiden-Noord, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 31).