ECLI:NL:RBDHA:2022:6478
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een mvv-aanvraag voor verblijf bij familie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, bestaande uit drie personen, hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij familie. De aanvraag werd afgewezen op 17 augustus 2020, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 11 januari 2021 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van hechte persoonlijke banden tussen eisers en hun referent, hun jongere broer. De rechtbank merkte op dat de staatssecretaris de banden tussen eisers en hun ouders had getoetst, maar daarbij de verkeerde volgorde had gehanteerd door direct over te gaan tot een belangenafweging zonder eerst te beoordelen of er sprake was van beschermingswaardig gezinsleven. Dit leidde tot een onbegrijpelijke motivering van het besluit. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris had moeten horen over de invulling van het familieleven, vooral gezien de omstandigheden waaronder de eisers en hun referent samen in Syrië hebben geleefd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.