ECLI:NL:RBDHA:2022:6478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
AWB_21-741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een mvv-aanvraag voor verblijf bij familie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, bestaande uit drie personen, hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij familie. De aanvraag werd afgewezen op 17 augustus 2020, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 11 januari 2021 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van hechte persoonlijke banden tussen eisers en hun referent, hun jongere broer. De rechtbank merkte op dat de staatssecretaris de banden tussen eisers en hun ouders had getoetst, maar daarbij de verkeerde volgorde had gehanteerd door direct over te gaan tot een belangenafweging zonder eerst te beoordelen of er sprake was van beschermingswaardig gezinsleven. Dit leidde tot een onbegrijpelijke motivering van het besluit. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris had moeten horen over de invulling van het familieleven, vooral gezien de omstandigheden waaronder de eisers en hun referent samen in Syrië hebben geleefd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/741
mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 1 juni 2022
in het openbaar uitgesproken door mr. S. Mac Donald, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
in de zaak tussen

[eiser 1] ,

V-nummer: [v-nummer 1] ,
[eiser 2] ,
V-nummer: [v-nummer 2] ,
en
[eiser 3] ,
V-nummer: [v-nummer 3] ,
hierna gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. A. Spel)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Overwegingen

Bij besluit van 17 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een mvv [1] voor het doel “verblijf bij familie/gezin” afgewezen.
Bij besluit van 11 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2022. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Referent en zijn ouders waren aanwezig. Als tolk is verschenen M.D.M. Metry.
Na afloop van de behandeling van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 8 weken na het verzenden van het proces-verbaal van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.518,- te betalen (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Overwegingen

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom tussen referent en eisers geen sprake is van hechte persoonlijke banden. In het besluit is niet duidelijk terug te lezen dat er rekening is gehouden met het feit dat referent en eisers, tot het vertrek van referent, altijd hebben samengewoond en dat zij samen in Syrië in een moeilijke situatie zaten vanwege de oorlog. Ook heeft verweerder niet kenbaar betrokken dat het feit dat referent en eisers met zijn vieren naar Turkije zijn vertrokken, ook maakt dat zij een bijzondere band met elkaar hebben. Dat is ook in bezwaar en bij de aanvraag toegelicht. Uit het bestreden besluit volgt niet dat verweerder deze omstandigheden bij de beoordeling van de vraag of sprake is van hechte persoonlijke banden heeft betrokken.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het besluit berust op een onbegrijpelijke motivering. Behalve de banden tussen referent en zijn broers en zus, heeft verweerder – zo begrijpt de rechtbank – ook de banden tussen eisers en hun ouders getoetst. Daarin heeft verweerder echter niet de juiste volgorde gehanteerd. In plaats van eerst te beoordelen of sprake is van beschermingswaardig gezinsleven tussen eisers en hun ouders in de zin van artikel 8 van het EVRM [2] , is verweerder namelijk direct overgegaan tot het maken van een belangenafweging.
Daar komt bij dat verweerder, binnen de belangenafweging, alsnog – zo leest de rechtbank het besluit – heeft getoetst of sprake is van beschermingswaardig familieleven tussen eisers en hun ouders. Verweerder beoordeelt namelijk binnen de belangenafweging of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Bovendien betrekt verweerder binnen die belangenafweging opnieuw, zijdelings, de voorwaarden voor de vaststelling of eisers voldoen aan het jongvolwassenenbeleid. De rechtbank acht deze beoordeling onnavolgbaar, en is ook daarom van oordeel dat verweerder het besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder is niet op zitting verschenen en heeft dus niet kunnen vertellen hoe de rechtbank het besluit moet lezen.
Als verweerder vindt dat hij in het kader van de aan het besluit liggende aanvraag de gezinsband tussen eisers en hun ouders moet beoordelen, had het op zijn minst op de weg van verweerder gelegen om partijen, dat wil zeggen om eisers, dan wel referent, of hun ouders, te horen zodat duidelijk is wat de situatie is, wat hun banden zijn, en hoe zij daaraan invulling geven. Dat geldt te meer nu sprake is van een aanvraag in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat ook in de Werkinstructie over horen en mandatering vermeld wordt dat er in de regel moet worden gehoord in zaken waarin 8 EVRM-aspecten aan de orde zijn.
Gelet op al het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond, en vernietigt zij het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van 8 weken.

RechtsmiddelTegen deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.