ECLI:NL:RBDHA:2022:6451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
09/337035-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en poging zware mishandeling; bewezenverklaring bedreiging met zware mishandeling, mishandeling en voorhanden hebben van vuurwapen en munitie

Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, bedreiging met zware mishandeling, mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte daadwerkelijk in de richting van het slachtoffer heeft geschoten of dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende steun vonden in het dossier en dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte het slachtoffer heeft bedreigd met zware mishandeling door met een vuurwapen een kogel in de nabijheid van het slachtoffer af te vuren, en dat hij het slachtoffer heeft mishandeld door hem met het vuurwapen op het hoofd te slaan. Daarnaast is vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen van categorie III voorhanden had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/337035-21
Datum uitspraak: 6 juli 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
BRP-adres: [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 29 maart 2022 (pro forma) en 22 juni 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. Huisman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 december 2021 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel in de richting van die
[slachtoffer] heeft afgevuurd/geschoten, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2021 te 's-Gravenhage [slachtoffer]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door met een vuurwapen een kogel af te vuren in de richting en/of de
nabijheid van die [slachtoffer] ;
2
hij op of omstreeks 14 december 2021 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een vuurwapen
(meermalen) op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2021 te 's-Gravenhage [slachtoffer]
heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een vuurwapen (meermalen)
op het hoofd te slaan;
3
hij op of omstreeks 14 december 2021 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III,
onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Astra,
type Constable, kaliber .380 Auto (9 mm kort) zijnde een vuurwapen in de vorm van
een pistool en/of (bijbehorende munitie) van het merk Selier & Bellot, kaliber .380 Auto (9 mm kort), te weten drie patronen en een huls, strafbaar gesteld onder artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde. De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het onder 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
3.3
Vrijspraak poging doodslag en poging zware mishandeling
De rechtbank is, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat wat ten laste is gelegd onder 1 primair en 2 primair niet wettig en overtuigend is bewezen.
Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank wat betreft de ten laste gelegde poging doodslag onvoldoende aanknopingspunten dat de verdachte in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten. Ten aanzien van de poging zware mishandeling stelt de rechtbank vast dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, met een vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Dat de verdachte dermate hard heeft geslagen dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond, kan echter naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. [slachtoffer] heeft op 14 december 2021 weliswaar verklaard dat de verdachte heel hard op zijn hoofd heeft geslagen, maar deze verklaring vindt verder geen steun in het dossier. Ook het letsel dat [slachtoffer] aan de klap heeft overgehouden, kan – onder meer vanwege het ontbreken van medische informatie daarover – niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt en duidt niet zonder meer op een harde klap.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 primair (poging doodslag) en het onder 2 subsidiair (poging zware mishandeling) tenlastegelegde.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen [1]
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen. De redengevende feiten en omstandigheden zijn alleen opgenomen ten aanzien van feit 1, subsidiair. Wat betreft feit 2, subsidiair en feit 3 zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak voor deze feiten bepleit.
Ten aanzien van feit 1, subsidiair
het proces-verbaal inhoudende de verklaring van [slachtoffer] d.d. 14 december 2021, voor zover inhoudende (p. 66-68):
Plaats delict: [adres 2]
Pleegdatum/tijd: tussen dinsdag 14 december 2021 om 13:00 uur en dinsdag 14 december 2021 om 13:15 uur
[verdachte] was boos en wilde dat ik zijn geld terug gaf. Ik zei: nee, nu niet. Toen zag ik dat [verdachte] boos werd. Ik zag dat hij een vuurwapen uit zijn jas pakte. Ik zag dat hij de trekker overhaalde en het pistool naast mij richtte. Ik hoorde een knalletje (een soort rotje) en ik zag dat er een klein brandgaatje naast mij op de bank zat op de zitting. Dat was zeker een halve meter van mij. Ik schrok wel. Dat pistool is om mij angstig te maken.
het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 270-278):
Ik had een vuurwapen bij me. Dat had ik in de zak van mijn jas zitten. Omdat ik boos was, haalde ik het vuurwapen tevoorschijn om hem te intimideren.
V: De vorige keer is dat ook verteld aan jou dat er een geluidsopname is van in de woning waarop te horen is dat de slede van een vuurwapen naar achter wordt gehaald.
A: Ik heb het bewogen maar ik wist niet of het geladen was.
V: Wat bedoel je met bewogen?
A: Dat ding dat daar bovenop zit.
V: Dat is dan de slede.
A: Ja
het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres 2] ) d.d. 10 februari 2022 (p. 187-191):
Op de bank zagen wij een beschadiging met daarbij geelkleurige partikels. Verklaard was dat er op de bank geschoten zou zijn en deze beschadiging kan hierbij passen. Aan de zijde tegenover de gele partikels zagen wij dat op de bank een soort roetafzetting zat. Wederom passend bij een schotbeschadiging.
Vlak naast deze beschadiging zagen wij nog een beschadiging nabij de rand van het kussen. Tussen de beide beschadigingen zagen wij dat er een afstand was van ongeveer 24 centimeter.
Er werd overleg gepleegd met een medewerker van de afdeling Wapens, Munitie en Explosieven en als zodanig ook Teamleider Explosieven en Veiligheid. Na de beschadigingen met hem te hebben besproken kwamen wij tot de conclusie dat hier op de bank een schot met een vuurwapen is gelost.
4. het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 185-186):
Er is een schotrestdeskundige benaderd van het NFI. Er zijn foto’s doorgestuurd naar de deskundige van de sporen op de bank. De schotrestdeskundige kon op basis van de foto’s vertellen dat het patroon op de bank passend is bij een schotrestenpatroon met een schotafstand van 25 tot 0 centimeter vanaf de bank.
Ten aanzien van feit 2, subsidiair
de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 22 juni 2022.
het proces-verbaal inhoudende de verklaring van [slachtoffer] d.d. 14 december 2021 (p. 66-68).
Ten aanzien van feit 3
de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 22 juni 2022.
het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 december 2021 (p. 94-100, inclusief bijlagen).
3.5
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd door een vuurwapen te pakken, dit door te laden en af te vuren in zijn nabijheid. Dit gebeurde in een situatie dat de verdachte (geleend) geld van [slachtoffer] terug wilde hebben en boos werd, omdat [slachtoffer] dat niet kon of niet wilde doen. Ter toelichting dient het volgende.
De verklaring van [slachtoffer] van 14 december 2021 acht de rechtbank geloofwaardig. Deze verklaring vindt ook steun in de overige bewijsmiddelen. Zowel de verdediging als de officier van justitie hebben eraan gerefereerd dat [slachtoffer] deze verklaring niet heeft ondertekend. In het proces-verbaal van 14 december 2021 staat inderdaad dat [slachtoffer] geen aangifte wilde doen en de verklaring niet wilde ondertekenen. Bij een verhoor bij de rechter-commissaris op 12 mei 2022 heeft [slachtoffer] eveneens verklaard dat hij zijn verklaring van 14 december 2021 niet heeft kunnen lezen en niet heeft ondertekend. Dat maakt echter nog niet dat aan de op ambtsbelofte geverbaliseerde verklaring [slachtoffer] van 14 december 2021 moet worden getwijfeld en dat deze verklaring niet tot bewijs kan dienen. In het proces-verbaal van 14 december 2021 staat immers ook dat de verklaring aan [slachtoffer] is voorgelezen en dat hij heeft bevestigd dat wat aan hem is voorgelezen, klopt. Het proces-verbaal is ondertekend door een bevoegde opsporingsambtenaar en de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van wat in dit proces-verbaal is neergelegd.
Dat [slachtoffer] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat het wapen pas is afgegaan toen het uit de handen van de verdachte op de bank viel, brengt eveneens niet met zich dat de rechtbank twijfelt aan de geloofwaardigheid van de verklaring van 14 december 2021. De verklaring van 14 december 2021 heeft de verdachte afgelegd op de dag van het incident, op een moment dat voor afstemming en berekening nog maar beperkt ruimte was. Maanden later, toen [slachtoffer] zich rekenschap heeft kunnen geven van de gevolgen van zijn verklaring en er ruim de tijd voor afstemming is geweest, heeft hij een andere voorstelling van zaken gegeven. Het heeft er alle schijn van dat de oorzaak van de gewijzigde verklaring in ieder geval deels kan worden gevonden in de familie- en relationele sfeer. De verdachte is immers de partner van de zus van [slachtoffer] .
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaring van 14 december 2021 en schuift zij de verklaring van 12 mei 2022 als ongeloofwaardig terzijde.
Ten aanzien van de verklaring van de verdachte dat het wapen uit zijn hand op de grond is gevallen en toen af is gegaan, overweegt de rechtbank het volgende. Door de politie is geverbaliseerd dat in het wapen geen slagpinveiligheid aanwezig is. Dat betekent dat het af zou kunnen gaan bij een val op de grond. Echter, dan zou – zo is eveneens geverbaliseerd – het wapen met de loop gericht naar beneden moeten zijn gevallen en zou het schot dus de vloer in moeten zijn gegaan. Van een schot in de vloer is echter niet gebleken. Er is juist een beschadiging aangetroffen in de bank, die, mede gelet op de geelkleurige partikels en roetafzetting, past bij beschadiging veroorzaakt door een afgevuurd wapen. Een schot in de bank past eveneens bij de (geloofwaardige) verklaring van [slachtoffer] van 14 december 2021. De voorstelling van zaken die de verdachte heeft gegeven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. De verklaring van de verdachte vindt onvoldoende steun in het dossier en de rechtbank schuift ook deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank komt ten aanzien van de onder feit 1, subsidiair, ten laste gelegde bedreiging tot bewezenverklaring.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 14 december 2021 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een vuurwapen een kogel af te vuren in de nabijheid van die [slachtoffer] ;
2.
hij op 14 december 2021 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een vuurwapen op het hoofd te slaan;
3
hij op 14 december 2021 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Astra, type Constable, kaliber .380 Auto (9 mm kort), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en bijbehorende munitie van het merk Selier & Bellot, kaliber .380 Auto (9 mm kort), te weten drie patronen en een huls, strafbaar gesteld onder artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft [slachtoffer] bedreigd door in zijn nabijheid een vuurwapen af te vuren. Ook heeft de verdachte [slachtoffer] mishandeld door hem met het vuurwapen op zijn hoofd te slaan.
Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid én de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . De rechtbank neemt verder in aanmerking dat deze bedreiging en mishandeling plaatsvonden in de woning van [slachtoffer] . Ook de zwangere vriendin van [slachtoffer] en zijn zus waren hierbij aanwezig en zagen zich geconfronteerd met een nare en angstige situatie.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Illegaal bezit van een vuurwapen levert een onaanvaardbare dreiging en een te groot gevaar voor anderen op. Daarom betreft dit een ernstig delict en hier moet streng tegen worden opgetreden. Dat de verdachte het vuurwapen binnen handbereik had en dat er munitie in het wapen zat, vergroot het gevaar en de dreiging verder. De rechtbank houdt ook hier rekening mee.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 maart 2022. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een misdrijf.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Op grond van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt voor een bedreiging waarbij een vuurwapen wordt getoond 4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning (of ander niet-publiek gebouw) geldt als uitgangspunt eveneens dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden wordt opgelegd. In het geval van het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte bedraagt de onvoorwaardelijke gevangenisstraf 8 maanden. Zoals overwogen, had de verdachte het vuurwapen voorhanden in de woning van [slachtoffer] . Daaruit volgt dat de verdachte het wapen ook onderweg naar de woning van [slachtoffer] – dus in de publieke ruimte – voorhanden moet hebben gehad. Daarnaast was het vuurwapen binnen handbereik en was het geladen. Dit zijn straf vermeerderende factoren.
Tegenover het voorgaande staat dat de handelingen van de verdachte een grote mate van samenloop vertonen. De rechtbank houdt hiermee rekening bij de strafmaat.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden is.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft met een beroep op artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. Het betreffende artikel vindt alleen toepassing, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte bij tenuitvoerlegging van het bevel gevangenhouding langere tijd van zijn vrijheid is beroofd dan de duur van de op te leggen straf. Deze situatie doet zich niet voor. De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis dan ook af.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, primair, en feit 2, primair, ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, subsidiair, feit 2, subsidiair, en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
bedreiging met zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2, subsidiair:
mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (NEGEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Pereth, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. S.E. Postema, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2022.

Voetnoten

1.Wanneer wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021366480, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 286).