ECLI:NL:RBDHA:2022:6441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.12818
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Gambiaanse militair wegens gebrek aan bewijs voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1992, heeft een asielaanvraag ingediend op basis van de vrees voor vervolging en een onevenredige straf om politieke redenen, nadat hij als militair beschuldigd werd van collaboratie en verraad in verband met een staatsgreep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Gambia te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank oordeelt dat de eiser geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij momenteel wordt gezocht of veroordeeld voor de hem verweten feiten. Bovendien is de rechtbank van mening dat de politieke situatie in Gambia, na de afzetting van de toenmalige president, niet langer een reëel risico voor de eiser vormt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de eiser is niet in aanmerking gekomen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, en mr. R. Kroes, griffier, en is openbaar gemaakt op 6 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12818

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.A.A. Charry),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. Wesenbeek).

ProcesverloopBij besluit van 30 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 12 januari 2022 (het aanvullend besluit) heeft verweerder het bestreden besluit gehandhaafd.
Eiser heeft aanvullende gronden ingediend. Het beroep is gericht tegen het bestreden besluit en het aanvullend besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Jobe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1992 en heeft de Gambiaanse nationaliteit. Hij heeft laatstelijk op 4 september 2020 een asielaanvraag ingediend. Aan zijn asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij militair is en er onder zijn verantwoordelijkheid munitie is verdwenen. Hij is als gevolg daarvan gevangengenomen en beschuldigd van collaboratie en verraad omdat hij steun en hulp zou hebben verleend aan de voorbereiding van een staatsgreep tegen het regiem van [A] . Hij vreest bij terugkeer voor vervolging en een onevenredige straf om politieke redenen.
2. Met het bestreden besluit en het aanvullend besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond. [1] Verweerder vindt het asielrelaas van eiser geloofwaardig, maar ziet niet in waarom eiser te vrezen heeft voor politieke of militaire vervolging omdat [A] niet langer aan de macht is. Verweerder stelt daarom dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
3. Eiser stelt allereerst dat hij in zijn belangen is geschaad, omdat de tolk die tijdens het nader gehoor is gebruikt het dialect van zijn taal niet goed beheerste en verweerder, ondanks protesten, het gehoor heeft doorgezet. Verder benadrukt eiser dat hij bij terugkeer risico loopt op vervolging omdat hij als militair valselijk is beschuldigd van collaboratie en verraad door steun te verlenen aan een staatsgreep en hij uit gevangenschap is gevlucht. Hij zal daarbij volgens militair recht worden berecht, waarop de civiele regering geen invloed heeft, met de mogelijkheid dat de doodstraf wordt opgelegd.
4. Eiser heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat verweerder met het aanvullend gehoor van 5 november 2021 en het aanvullend besluit tegemoet is gekomen aan zijn beroepsgrond dat hij niet in het juiste dialect van zijn taal is gehoord. Deze grond behoeft daarom geen bespreking.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder goed gemotiveerd en terecht stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging of een onevenredige straf om politieke redenen. In dit kader wijst verweerder er terecht op dat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op dit moment wordt gezocht of (bij verstek) is veroordeeld voor het ontvreemden van munitie en het verlenen van medewerking aan een staatsgreep. Verder vindt verweerder in dit kader terecht relevant dat eisers problemen plaatsvonden vóór de staatsgreep, waarbij de toenmalig president [A] zijn positie heeft neergelegd ten gunste van de oppositie, en uit openbare bronnen niet blijkt dat deelnemers aan de staatsgreep onder de huidige regering hiervoor worden vervolgd. Uit openbare bronnen blijkt dat tot op heden slechts hoge militairen loyaal aan de [regering] zijn vervolgd. Niet in geschil is dat eiser niet is aan te merken als een [loyalist] . Tot slot hecht verweerder terecht waarde aan het feit dat eiser slechts verdacht werd van het ontvreemden van (een beperkte hoeveelheid) munitie en eisers toegedichte rol bij de staatsgreep dus beperkt was.
Conclusie
6. Dit betekent dat verweerder op goede gronden stelt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Verweerder hoeft eiser geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).