ECLI:NL:RBDHA:2022:6428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
AWB 21/4114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

Op 3 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker van Marokkaanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had op 9 september 2020 een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris bij besluit van 9 juli 2021 afgewezen. Hierop heeft de verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris heeft vervolgens aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, wat betekent dat de verzoeker niet uitgezet zal worden totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat er onverwijlde spoed vereist is, gezien de betrokken belangen. De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die de verzoeker heeft gemaakt, vastgesteld op € 759,-. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de rechtsbijstand die door een derde is verleend.

De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft de verzoeker in het gelijk gesteld door te bepalen dat de staatssecretaris de uitzetting van de verzoeker moet achterwege laten totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4114

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , van Marokkaanse nationaliteit, verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 9 september 2020 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft bij besluit van 9 juli 2021 (primaire besluit) afwijzend op de aanvraag beslist.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter bericht zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek.
Beide partijen hebben toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij brief van 29 april 2022 heeft verweerder aangegeven zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek, voor zover dit zich richt tegen het niet uitzetten van verzoeker totdat is beslist op het bezwaarschrift. Reeds gelet hierop wordt de gevraagde voorlopige voorziening getroffen.
3. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder de uitzetting van verzoeker achterwege laat tot op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.