ECLI:NL:RBDHA:2022:6427
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking arbeid als zelfstandige
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Indiase verzoeker. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de beperking 'arbeid als zelfstandige', welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 januari 2021 was afgewezen. Het bezwaar van de verzoeker tegen deze afwijzing werd op 12 augustus 2021 ongegrond verklaard, waarna de verzoeker beroep instelde bij de rechtbank en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat, aangezien het beroep van de verzoeker ongegrond was verklaard, er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was. Hierdoor moest het verzoek om voorlopige voorziening als niet-ontvankelijk worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.