ECLI:NL:RBDHA:2022:6424
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende rechtmatig verblijf
Op 15 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster van Spaanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, nadat haar bezwaar tegen een besluit van de staatssecretaris ongegrond was verklaard. Het primaire besluit, genomen op 7 juli 2021, stelde vast dat de verzoekster geen rechtmatig verblijf had als gemeenschapsonderdaan. Na het indienen van beroep tegen het ongegrond verklaarde bezwaar, verzocht de verzoekster de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat, gezien de omstandigheden, er geen spoedeisend belang was dat een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 juni 2022 en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.