ECLI:NL:RBDHA:2022:6419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
20/6203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.G. Meerder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsrecht en toepassing van de kostendelersnorm in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag en een eiser die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw). De zaak betreft de herziening van het recht op bijstand van de eiser, waarbij de kostendelersnorm is gewijzigd naar een huishouden met vier personen. De eiser, die sinds 8 oktober 2013 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn bijstandsrecht, omdat hij van mening is dat zijn dochter, die lijdt aan ernstige tinnitus en daardoor niet in staat is om een inkomen te verwerven, niet als kostendelende medebewoner moet worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dochter van de eiser, die 21 jaar oud is, in dezelfde woning woont en daarom volgens de wet als kostendelende medebewoner moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser over de medische situatie van zijn dochter overwogen, maar geconcludeerd dat deze omstandigheden niet kunnen leiden tot een uitzondering op de toepassing van de kostendelersnorm. De wetgever heeft met de invoering van de kostendelersnorm beoogd om rekening te houden met de voordelen van het delen van kosten in een huishouden, ongeacht of de bewoners daadwerkelijk bijdragen aan de kosten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de herziening van de bijstandsuitkering en de toepassing van de kostendelersnorm door de gemeente rechtmatig zijn. De uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meerder, rechter, en is openbaar uitgesproken op 24 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: M.J. Logan).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van [geboortedag] 2020 herzien en de kostendelersnorm gewijzigd naar een huishouden met vier personen.
Bij besluit van 14 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser ontvangt sinds 8 oktober 2013 een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de Pw, naar de gezinsnorm. Eiser woont op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] . Volgens de basisregistratie personen staan [A] (echtgenote), de dochter [B] (geboren op [geboortedag] 1999) en de zoon [C] (geboren op 14 maart 2004) op het adres van eiser ingeschreven. Tevens staat op het adres ingeschreven [D] , de moeder van
[A] . De uitkering is vanaf 1 juli 2015 gewijzigd naar een kostendelersnorm met drie personen. De dochter van eiser is op [geboortedag] 2020 21 jaar geworden.
1.2
Bij primair besluit heeft verweerder met ingang van 30 mei 2020 de hoogte van de bijstand herzien, omdat het aantal personen dat meetelt voor de hoogte van de bijstandsuitkering is veranderd naar vier personen. Eiser krijgt daarom als kostendeler 40% van het bijstandsbedrag voor een gezin.
1.3
Het daartegen gemaakte bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Voor de herberekening heeft verweerder rekening gehouden met vier kostendelers, hetgeen leidt tot een uitkering van 40% van de toepasselijke gehuwdennorm. De dochter hoort volgens verweerder niet tot de personen die op grond van artikel 19a, eerste lid, Pw zijn uitgesloten van de kostendelersnorm.
2. Eiser voert aan dat zijn dochter als gevolg van een ernstig vorm van tinnitus (oorsuizingen) psychische klachten heeft ontwikkeld, waardoor zij volledig thuis zit. Zij volgt geen opleiding en is niet in staat om zelf een inkomen te verwerven en een uitkering aan te vragen. Omdat de dochter geen aanspraak kan maken op een inkomen of een (voorliggende) voorziening dient de kostendelersnorm niet op zijn dochter te worden toegepast.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
3.1
Ingevolge artikel 22a, eerste lid, van de Pw, is op de belanghebbende van 21 jaar of ouder de kostendelersnorm van toepassing indien de belanghebbende één of meer kostendelende medebewoners heeft. Op grond van artikel 19a, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van
21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.
3.2
Niet in geschil is dat eiser en zijn dochter in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Dit betekent, gelet op artikel 19a, eerste lid, van de PW, dat de dochter van eiser als kostendelende medebewoner moet worden aangemerkt.
3.3
De wetgever heeft met de invoering van de kostendelersnorm beoogd dat bij de vaststelling van de toepasselijke bijstandsnorm direct rekening wordt gehouden met de voordelen van het kunnen delen van de kosten met één of meer personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, blz. 3 tot en met 8). Door de invoering van de kostendelersnorm blijft volgens de wetgever de vangnetfunctie van de bijstand gewaarborgd, blijft een individueel recht op bijstand behouden, blijft het lonend om te werken en wordt een bijdrage geleverd om de schatkist van de overheid op orde te brengen. Voor de toepassing van de kostendelersnorm is niet relevant of de bewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen feitelijk bijdraagt in de kosten. Ook biedt de Pw geen grondslag voor afwijking van de kostendelersnorm op de grond dat toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.4
Gelet op het voorgaande kan de medische situatie van de dochter, zonder aan de ernst hiervan af te doen, er niet toe leiden dat de kostendelersnorm buiten toepassing moet blijven. Dit betekent dat verweerder terecht de dochter van eiser heeft meegeteld voor de toepassing van de kostendelersnorm.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meerder, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.