In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van eiser, een Iraakse nationaliteit bezittende man. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvragen waren afgewezen. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk had verklaard. Eiser voerde aan dat hij bedreigd werd en dat zijn familie in Zwitserland asiel had gekregen, wat zijn aanvraag zou moeten ondersteunen. Tijdens de zitting op 3 juni 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er ook een tolk ingeschakeld.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de nieuwe elementen, waaronder een video en getuigenverklaringen, de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk vergrootten. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van eiser had nagelaten de video op de juiste wijze in te dienen, wat de beoordeling door de staatssecretaris beïnvloedde. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht en onderzoeksplicht niet waren geschonden, omdat de staatssecretaris voldoende informatie had om tot een besluit te komen zonder eiser opnieuw te horen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.