ECLI:NL:RBDHA:2022:64

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht uitbetaalde reparatie-uitkering door de gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser ontving op 21 december 2020 per ongeluk een reparatie-uitkering van €1.771,48, terwijl hij al een Ziektewetuitkering ontving. De gemeente heeft vervolgens op 15 maart 2021 besloten om een bedrag van €2.826,90 terug te vorderen, wat het brutobedrag was dat aan eiser was uitbetaald. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 november 2021, die via videoverbinding plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat het niet redelijk was om het brutobedrag terug te vorderen, aangezien de fout bij de gemeente lag en hij slechts het nettobedrag had ontvangen. De rechtbank heeft overwogen dat de gemeente in principe het brutobedrag kan terugvorderen, maar dat dit niet redelijk was in deze specifieke situatie, omdat eiser had geprobeerd het bedrag terug te storten en de gemeente hem niet had geïnformeerd over de juiste procedure.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het brutobedrag terug te vorderen. Het beroep van eiser is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en de rechtbank heeft bepaald dat de gemeente alleen het nettobedrag van €1.771,48 kan terugvorderen. Tevens is de gemeente verplicht om het griffierecht van €49,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3210

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

(gemachtigde: mr. U. Ugur).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser een bedrag van €2.826,90 ten onrechte uitbetaald heeft gekregen en dit bedrag teruggevorderd.
Bij besluit van 31 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021 middels een videoverbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft op 21 december 2020 per ongeluk een reparatie-uitkering van €1.771,48 aan eiser uitbetaald. Eiser heeft hier geen recht op, omdat hij al een Ziektewetuitkering ontvangt.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft besloten €2.826,90 van eiser terug te vorderen. Dit bedrag is het brutobedrag, dat bestaat uit het nettobedrag dat aan eiser is uitgekeerd (€1.771,48) plus de door verweerder betaalde loonheffing (€1.055,42). Eiser kan de loonheffing die hij aan verweerder moet betalen terugkrijgen door aangifte inkomstenbelasting te doen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt het niet redelijk dat hij het brutobedrag van €2.826,90 terug moet betalen. Het bedrag is niet door zijn fout aan hem uitbetaald, maar door een fout van verweerder. Daarom mag verweerder alleen het nettobedrag van €1.771,48 terugvorderen, dat eiser daadwerkelijk uitbetaald heeft gekregen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Van de hoogste ambtenarenrechter mag een uitkeringsinstantie onverschuldigd betaalde bedragen bruto terugvorderen, indien de terugvordering betrekking heeft op een fiscaal jaar dat inmiddels is afgesloten. Als wordt terugbetaald in hetzelfde fiscale jaar als waarin de onverschuldigde betaling plaatsvond, kan het nettobedrag worden terugbetaald, omdat de uitkeringsinstantie de loonheffing dan nog kan verrekenen met de Belastingdienst. [1]
5. Verweerder heeft onderkend dat het zijn fout is geweest dat het bedrag ten onrechte aan eiser is uitbetaald. Maar nu niet is gebleken dat eiser het bedrag binnen het boekjaar uit eigen beweging terug wilde betalen en het bedrag is teruggevorderd in een opvolgend boekjaar, acht verweerder zich bevoegd het bedrag bruto terug te vorderen. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat wanneer eiser wel bereid was geweest het bedrag binnen het boekjaar uit eigen beweging terug te betalen, het anders zou kunnen liggen. Voor zover het eiser niet lukt om de door verweerder gevorderde loonheffing terug te krijgen door belastingaangifte te doen, is verweerder bereid nogmaals naar de situatie van eiser te kijken.
6. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat, anders dan waar verweerder van uitgaat, eiser wel degelijk heeft geprobeerd het bedrag per ommegaande terug te storten. Eiser heeft bij zijn beroepschrift diverse bijlagen gevoegd, waaronder een e-mailwisseling met een klantcontactmedewerker van WW+ van 24 december 2020. Uit deze e-mailwisseling blijkt dat eiser direct na ontvangst van het bedrag telefonisch contact heeft opgenomen met WW+ en gevraagd heeft naar het rekeningnummer waarop hij het bedrag terug kon storten. De klantcontactmedewerker heeft eiser geïnformeerd dat dat niet mogelijk was, omdat er eerst een terugvorderingsbeschikking genomen zou moeten worden en dat eiser deze af zou moeten wachten.
7. Gelet op deze omstandigheden en hetgeen verweerder hierover ter zitting heeft meegedeeld, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn discretionaire bevoegdheid om het bedrag bruto van eiser terug te vorderen.
8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Aangezien verweerder niet in redelijkheid het brutobedrag terug kan vorderen, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en bepalen dat het nettobedrag van €1.771,48 van eiser teruggevorderd zal worden.
9. Verweerder moet ook het griffierecht dat eiser heeft betaald vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder het nettobedrag van €1.771,48 van eiser terugvordert;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit komt;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van €49,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.
griffier De rechter is verhinderd te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1408.