ECLI:NL:RBDHA:2022:639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
09/842343-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugplaatsing tijdens voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot terugplaatsing van een veroordeelde tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 22 december 2021, na meerdere overtredingen van bijzondere voorwaarden door de veroordeelde. De rechtbank heeft kennisgenomen van het vonnis van 4 februari 2016, waarbij de PIJ-maatregel was opgelegd, en van de omstandigheden die hebben geleid tot de vordering. De veroordeelde, geboren in 1996, heeft zich niet gehouden aan de voorwaarden van de voorwaardelijke beëindiging, waaronder het niet nakomen van meldplicht en het vertonen van agressief gedrag. Tijdens de zitting is gebleken dat de veroordeelde ook positief getest had op cocaïne en dat er een melding was gedaan bij Veilig Thuis vanwege een dreigende situatie. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en bepaald dat de veroordeelde voor de duur van twee maanden teruggeplaatst wordt in een penitentiaire inrichting. Na deze periode zullen de eerder vastgestelde voorwaarden weer herleven. De rechtbank benadrukt dat dit een laatste kans is voor de veroordeelde om zich aan de voorwaarden te houden en dat er een betere samenwerking met de reclassering moet worden gezocht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/842343-15
Datum uitspraak: 31 januari 2022
Beslissing op de op 22 december 2021 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in de zaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
thans verblijvende in de [locatie] ,
die bij vonnis van 4 februari 2016 is veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel), onherroepelijk geworden op
25 maart 2016.

Het procesverloop

Op 22 december 2021 heeft de rechtbank van het openbaar ministerie een vordering na voorwaardelijke beëindiging ontvangen, waarin wordt gevorderd dat de veroordeelde tijdens de voorwaardelijke beëindiging wordt teruggeplaatst en dat daarbij de duur van de terugplaatsing wordt bepaald.
Bij die vordering is het advies van GGZ-Fivoor van 22 december 2021 gevoegd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het vonnis van deze rechtbank van 4 februari 2016 waarbij de PIJ-maatregel is opgelegd voor diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, de beschikking van de rechtbank van 11 november 2021 waarbij voorwaarden zijn vastgesteld tijdens de voorwaardelijke beëindiging en de beslissing van 22 december 2021 van de rechter-commissaris waarin de voorlopige terugplaatsing is bevolen.
De rechtbank heeft op 17 januari 2022 de vordering in raadkamer met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.B. Spaargaren;
- de deskundige, de heer [naam] , verbonden aan reclasseringsinstantie GGZ-Fivoor.

Het advies

Uit het advies van GGZ-Fivoor van 22 december 2021 volgt, kort samengevat, het volgende.
Op 14 december 2021 heeft de veroordeelde een officiële waarschuwing gekregen omdat hij zijn meldplicht afspraken vanaf de start onvoldoende nakomt. Dit heeft niet het gewenste effect gehad. Wanneer de veroordeelde wel aanwezig was laat hij agressief, imponerend en vijandig gedrag zien richting de toezichthouders. De veroordeelde is van mening dat hij geen hulp nodig heeft van de reclassering. Hij geeft geen inzage in zijn dagelijks leven en functioneren. Veroordeelde is niet verschenen bij de intake voor de ambulante behandeling, er is sprake van structureel cannabis gebruik en hij heeft een keer alcohol gedronken. Veroordeelde heeft zijn woning onderverhuurd aan drie onbekende Roemeense personen.
Sinds de voorwaardelijke beëindiging heeft de veroordeelde meerdere bijzondere voorwaarden overtreden. Het risico op recidive in het algemeen en de kans op letselschade wordt momenteel ingeschat als hoog. De houding van betrokkene in combinatie met zijn psychosociale problematiek, middelengebruik en sociaal netwerk ligt daaraan ten grondslag. Er is sprake van een delict patroon aangaande vermogens- en geweldsdelicten. De veroordeelde stelt zich vijandig, agressief en wantrouwend op naar de reclassering. Inmiddels heeft de veroordeelde zich dusdanig dreigend uitgelaten tegenover de reclassering dat aangifte tegen hem is gedaan vanwege een incident op 21 december 2021.
Geadviseerd wordt de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel op te heffen.
Ter zitting is door de reclassering aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De huidige reclasseringswerker heeft aangifte gedaan van bedreiging door de veroordeelde. De veroordeelde was boos omdat er een melding bij Veilig Thuis was gedaan voor het adres waar zijn vriendin met hun pasgeboren kind woont. De veroordeelde maakte, ook toen hij op kantoor kwam na de telefonische bedreiging, een zeer dreigende indruk. Het is protocol dat er een Veilig Thuis melding wordt gedaan wanneer iemand, die in begeleiding is, een kind verwacht. De reclassering heeft voorts gemeld dat zij bericht hebben gekregen vanuit de PI waar de veroordeelde op dit moment verblijft, dat hij bij binnenkomst positief is getest op gebruik van cocaïne.

De standpuntenDe officier van justitie heeft de vordering gehandhaafd en heeft verzocht de veroordeelde terug te plaatsen voor de resterende duur van de voorwaardelijke beëindiging in een penitentiaire inrichting.

De advocaat van de veroordeelde heeft bepleit dat de overtredingen onvoldoende zijn om een terugplaatsing te rechtvaardigen. Voor het plegen van een strafbaar feit is onvoldoende bewijs, er is tot op heden ook nog niets met de aangifte gedaan door het openbaar ministerie. Met betrekking tot het niet verschijnen bij de reclassering dateert één melding van voordat de periode van de voorwaardelijke beëindiging inging. Die kan dus niet meewegen. Voor verdere afspraken heeft de veroordeelde zich afgemeld omdat hij ziek was of omdat hij moets oppassen op de baby. Deze afspraken zijn verzet en dat erkent de reclasseringsmedewerker ook. Hij heeft zich afgemeld voor de eerste intake voor de behandeling bij het Ambulant Centrum van Fivoor, maar er is nooit een nieuwe afspraak gemaakt door de reclassering. Het klopt dat de veroordeelde zijn huis tijdelijk beschikbaar heeft gesteld aan iemand anders, omdat hij verbleef bij zijn vriendin. Hij heeft daarmee iemand in nood willen helpen. Met betrekking tot de positieve urinecontroles, klopt het dat de veroordeelde één keer alcohol heeft gebruikt. Voor het blowen heeft de veroordeelde toestemming en voor het cocaïnegebruik is geen bewijs getoond. Als de rechtbank toch besluit de vordering toe te wijzen, verzoekt de advocaat om de terugplaatsing in tijd te beperken, zodat de veroordeelde niet voor de gehele resterende periode van de voorwaardelijke beëindiging wordt teruggeplaatst. De veroordeelde heeft zich al lange tijd ingezet en hij wil zich ook graag inzetten in het leven van zijn zoon. De advocaat verzoekt de rechtbank ten slotte om een andere reclasseringsinstantie te benoemen, omdat de werkrelatie met de huidige reclasseringsinstantie verstoord is.

De beoordeling

Uit het dossier en wat er is besproken ter terechtzitting volgt dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de gestelde bijzondere voorwaarden en de aanwijzingen die zijn gegeven in het kader van het toezicht als bedoeld in artikel 77ta, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht.
De veroordeelde is, zonder dit te overleggen met de reclassering, bij zijn vriendin ingetrokken en heeft andere personen in zijn huis laten verblijven. Hij heeft tegen de afspraken in alcohol gedronken en - de rechtbank vindt dat heel zorgwekkend - mogelijk ook cocaïne gebruikt. Ook heeft de veroordeelde onvoldoende meegewerkt met de reclassering en zich onvoldoende ingezet voor het krijgen van ambulante behandeling. Het is aan de veroordeelde om te zorgen dat hij aanwezig is op afspraken met de reclassering. De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde een aantal keren te gemakkelijk een afweging heeft gemaakt ten koste van zijn afspraak met de reclassering, door op zijn kind te passen als zijn vriendin moest werken. Van de veroordeelde mocht verwacht worden dat hij in die gevallen een andere oplossing had gezocht. Het is ook aan de veroordeelde om initiatief te tonen en te laten zien dat hij wil meewerken aan het volgen van een behandeling. De veroordeelde zal zich ook meer moeten openstellen naar de reclassering. Ter zitting is besproken dat de veroordeelde dat moeilijk vindt. Het uit de weg gaan van contact met de reclassering gaat hem echter niet helpen. De veroordeelde en de reclassering moeten allebei vertrouwen krijgen in elkaar. Juist de gesprekken tijdens de afspraken zijn daarvoor uitermate belangrijk.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog onvoldoende vaststaat dat de veroordeelde ook de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De rechtbank zal de terugplaatsing van de veroordeelde bevelen en de duur daarbij bepalen op twee maanden, te weten tot en met 31 maart 2022. Na deze periode zal de veroordeelde zich weer moeten houden aan de voorwaarden die zijn vastgesteld bij beschikking van deze rechtbank van 11 november 2021. Het is van belang dat de veroordeelde zich realiseert dat deze voorwaarden niet vrijblijvend zijn. De veroordeelde moet zich hier aan houden, ook als hij het niet eens is met deze voorwaarden. Voor de veroordeelde is dit een laatste kans. De rechtbank verzoekt de reclassering de komende periode te onderzoeken hoe een betere samenwerkingsrelatie met de veroordeelde kan worden aangegaan en of overdracht naar een andere reclasseringsinstelling noodzakelijk is.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering tot terugplaatsing toe;
beveelt dat de veroordeelde wordt teruggeplaatst in een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Penitentiaire beginselenwet voor de duur van
twee maanden;
verstaat dat na deze periode de beschikking van de rechtbank van 11 november 2021 herleeft, en de veroordeelde zich weer aan de (bijzondere) voorwaarden die bij deze beschikking zijn vastgesteld dient te houden.
Deze beslissing is gegeven te Den Haag door
mr. M.H. Rochat, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. R. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022.
Mr. Wortelboer is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.