ECLI:NL:RBDHA:2022:6373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
C/09/599268 / HA ZA 20-881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat en notaris in verband met fout in echtscheidingsconvenant en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, staat de aansprakelijkheid van een advocaat en een notaris centraal. De eiser, die in 2007 in Marokko trouwde, heeft een echtscheidingsconvenant ondertekend waarin onterecht werd vermeld dat hij en zijn ex-echtgenote in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Dit leidde tot problemen bij de verkoop van de woning die hij bezat, omdat de notaris weigerde de levering te effectueren zonder medewerking van de ex-echtgenote. De eiser heeft de advocaat en de notaris aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden door de misgelopen verkoop. De rechtbank heeft vastgesteld dat de advocaat een beroepsfout heeft gemaakt door het echtscheidingsconvenant onjuist op te stellen, wat heeft geleid tot schade voor de eiser. De notaris heeft echter geen beroepsfout gemaakt, omdat hij terecht twijfelde aan de beschikkingsbevoegdheid van de eiser. De rechtbank heeft de vordering tegen de advocaat toegewezen en de notaris vrijgesproken van aansprakelijkheid. De eiser heeft recht op schadevergoeding van de advocaat, die is vastgesteld op € 9.414,44, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn eveneens toegewezen aan de eiser, terwijl de eiser de kosten van de notaris moet dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/599268 / HA ZA 20-881
Vonnis van 29 juni 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. I.J. van Meggelen te Spijkenisse,
tegen

1.[de advocaat] te [plaats 1] ,

gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam,
2.
[de notaris]te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. H.J. Delhaas te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] , [de advocaat] en [de notaris] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaardingen van 3 juni 2020 met producties 1 t/m 21;
  • de herstelexploiten van 26 juni 2020;
  • de conclusie van antwoord met daarin een eis in reconventie van [de advocaat] met productie 1;
  • de conclusie van antwoord namens [de notaris] met producties 1 t/m 9;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de brief namens [eiser] van 29 december 2021 met drie bijlagen;
  • de tussenvonnissen van 7 juli 2021, 10 november 2021 en 2 februari 2022, waarin een (nieuwe) datum voor een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022. Daarbij waren aanwezig [eiser] met mr. Van Meggelen, mr. De Jong Schouwenburg namens [de advocaat] en [de notaris] met mr. Delhaas.
1.3.
Vervolgens is bepaald dat de rechtbank vonnis zal wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over?

het huwelijk en de echtscheiding

2.1.
[eiser] is op 24 juli 2007 in Marokko getrouwd met mevrouw [A] (hierna: [A] ). [eiser] had op dat moment de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit, [A] had alleen de Marokkaanse nationaliteit. [A] is pas een tijd later in Nederland komen wonen. Zij trok toen in in de woning aan de [adres] (hierna: de woning), die [eiser] al vóór het huwelijk in eigendom had.
2.2.
Toen [eiser] en [A] in 2011 wilden scheiden, hebben zij (het kantoor van) [de advocaat] opdracht gegeven hen daarover te adviseren. [de toenmalige advocaat] , die destijds in dienst was van het kantoor van [de advocaat] , heeft voor partijen een echtscheidingsconvenant opgesteld. [eiser] en [A] hebben dit convenant op 26 maart 2012 ondertekend.
2.3.
In het echtscheidingsconvenant staat dat partijen in gemeenschap van goederen met elkaar zijn getrouwd. Ook bevat het convenant afspraken over de “scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap”. Onder andere is vermeld:
“De echtelijke woning, alsmede de op deze woning rustende hypotheken (…) staan op naam van de man en zullen ook op zijn naam blijven staan. De vrouw ontvangt hiervoor geen vergoeding.”
2.4.
[de toenmalige advocaat] heeft een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding ingediend bij deze rechtbank. De echtscheiding is uitgesproken op 25 juli 2012 en het echtscheidingsconvenant maakt onderdeel uit van de echtscheidingsbeschikking. De echtscheiding is 29 augustus 2012 ingeschreven in het daarvoor bestemde register.
de verkoop van de woning
2.5.
In april 2019 heeft [eiser] de woning voor € 220.000 verkocht aan mevrouw [X] . [eiser] en [X] hebben afgesproken dat de woning uiterlijk 31 mei 2019 zou worden geleverd en dat degene die zijn verplichtingen niet zou nakomen een boete van 10% van de koopsom zou moeten betalen.
2.6.
De levering zou plaatsvinden ten overstaan van [de notaris] , die notaris is. Bij het voorbereiden van de levering bleek (een medewerker van het kantoor van) [de notaris] dat [eiser] twee keer gescheiden was. [de notaris] heeft [eiser] daarom op 27 mei 2019 gevraagd om informatie over de (financiële afwikkeling van de) scheidingen. [eiser] heeft die informatie – waaronder de echtscheidingsbeschikking van 25 juli 2012 en het echtscheidingsconvenant – aan [de notaris] gestuurd. Omdat in het echtscheidingsconvenant was opgenomen dat [eiser] en [A] in gemeenschap van goederen waren getrouwd, heeft [de notaris] zich op het standpunt gesteld dat levering niet kon plaatsvinden zonder medewerking van [A] .
2.7.
[eiser] heeft [de notaris] ervan geprobeerd te overtuigen dat van een huwelijksgoederengemeenschap geen sprake was en dat [A] daarom niet hoefde mee te werken aan de verkoop. Hij heeft ongeveer in de derde week van juni een advocaat ingeschakeld, [de advocaat 2] , die een juridisch advies heeft gevraagd aan prof.dr.mr. [juridisch adviseur] . Ook de inspanningen van [de advocaat 2] en het advies van [juridisch adviseur] van 29 juni 2019 hebben [de notaris] niet kunnen overtuigen.
2.8.
Omdat [eiser] de woning niet kon leveren, heeft [X] (nadat zij [eiser] op 17 juni 2019 al in gebreke had gesteld) de koopovereenkomst op 4 juli 2019 ontbonden. Zij heeft toen ook aanspraak gemaakt op de contractuele boete en heeft beslag gelegd op de woning.
2.9.
[eiser] is vervolgens op 16 augustus 2019 bij deze rechtbank een procedure begonnen tegen [A] , waarin hij een verklaring voor recht vorderde (i) dat Marokkaans recht van toepassing was op het huwelijksgoederenregime tussen [eiser] en [A] , (ii) dat dit inhoudt dat partijen zijn gehuwd onder uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen en (iii) dat [A] dus niet hoeft mee te tekenen voor de levering van de woning. [A] heeft in deze procedure geen verweer gevoerd, waarna de rechtbank de vorderingen van [eiser] bij vonnis van 18 september 2019 heeft toegewezen.
2.10.
Ook [X] is een procedure begonnen bij de rechtbank. In deze procedure vorderde zij veroordeling van [eiser] tot betaling van de contractuele boete. De kantonrechter heeft deze vordering bij vonnis van 24 maart 2020 toegewezen. [eiser] is veroordeeld om in totaal € 24.182,89 (de contractuele boete, vermeerderd met kosten) aan [X] te betalen.
de aansprakelijkstellingen
2.11.
[eiser] heeft [de advocaat] en [de notaris] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden doordat de verkoop van de woning aan [X] niet door is gegaan vanwege de onduidelijkheid over de vraag of [A] moest meewerken aan de levering. [de advocaat] en [de notaris] hebben beiden aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.12.
Wel heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [de advocaat] bij wijze van voorschot een bedrag van € 25.000 aan [eiser] betaald om te voorkomen dat de woning executoriaal zou worden verkocht door [X] .

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert, naar de rechtbank begrijpt, veroordeling van [de advocaat] en [de notaris] om aan hem een bedrag van € 41.141,89 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten van deze procedure.
3.2.
[de advocaat] en [de notaris] voeren verweer.
3.3.
[de advocaat] vordert in reconventie dat [eiser] wordt veroordeeld het voorschot van € 25.000 terug te betalen.
3.4.
[eiser] heeft verweer gevoerd tegen deze vordering.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat het echtscheidingsconvenant, dat is opgesteld door het kantoor van mr. [de advocaat] , een fout bevat omdat daarin staat dat [eiser] en [A] waren getrouwd in gemeenschap van goederen. Dat was niet het geval. [eiser] en [A] zijn in 2007 in Marokko getrouwd. Zij hadden op dat moment de Marokkaanse nationaliteit als gemeenschappelijke nationaliteit. Zij hebben voorafgaand aan hun huwelijk geen rechtskeuze gemaakt. [A] woonde tijdens de huwelijkssluiting in Marokko en [eiser] in Nederland. Het is niet precies bekend wanneer [A] naar Nederland is verhuisd, maar voor het toepasselijke huwelijksvermogensregime is dat ook niet van belang. Zowel wanneer [A] binnen zes maanden na het huwelijk naar Nederland is verhuisd als wanneer zij zich na zes maanden in Nederland vestigde, is het Marokkaanse recht van toepassing. In het eerste geval op grond van artikel 4 lid 2 onder 2b van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, in het tweede geval op grond van artikel 4 lid 2 onder 3 van datzelfde verdrag. Dit staat tussen partijen allemaal niet ter discussie. In deze procedure staat ook vast dat [eiser] en [A] niet op een later moment alsnog hebben gekozen voor toepasselijkheid van het Nederlandse huwelijksvermogensrecht. Het Marokkaanse recht kent geen gemeenschap van goederen. Dit betekent dat het echtscheidingsconvenant op dit punt onjuist is.
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [de advocaat] en [de notaris] aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] heeft geleden, doordat de verkoop van de woning aan [X] niet door is gegaan omdat onduidelijk was of [A] aan de levering moest meewerken. De rechtbank zal de vorderingen tegen [de advocaat] en [de notaris] hierna afzonderlijk beoordelen.
De gestelde aansprakelijkheid van [de advocaat]
4.3.
[eiser] en [de advocaat] zijn het erover eens dat [de toenmalige advocaat] een beroepsfout heeft gemaakt, door in het echtscheidingsconvenant van [eiser] en [A] op te nemen dat zij in gemeenschap van goederen met elkaar waren getrouwd. Zij zijn het er ook over eens dat deze beroepsfout kan worden toegerekend aan [de advocaat] als de voormalig werkgever van [de toenmalige advocaat] .
4.4.
[de advocaat] meent echter dat hij niet aansprakelijk is voor de beroepsfout van [de toenmalige advocaat] , omdat de schade volgens hem het gevolg is van (i) het handelen van [de notaris] en/of (b) het handelen van de door [eiser] ingeschakelde advocaten. De rechtbank is het daar niet mee eens, en wel om de volgende reden.
4.5.
[de advocaat] stelt allereerst dat [de notaris] ten onrechte heeft geweigerd te woning te passeren, zolang [A] daaraan niet zou meewerken. [de advocaat] betoogt dat [eiser] en [A] de woning in het echtscheidingsconvenant al hadden toegedeeld aan [eiser] , dat het convenant is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking, en dat daarmee de verdeling al had plaatsgevonden. [de notaris] had daarom de medewerking van [A] niet nodig om de leveringsakte te passeren, zo betoogt [de advocaat] . De rechtbank is het met die stelling (die kennelijk inhoudt dat het causaal verband tussen de beroepsfout van [de toenmalige advocaat] en de schade van [eiser] is doorbroken) niet eens. Voor zover de passage in het echtscheidingsconvenant dat “de woning op naam van [eiser] zal blijven staan” al kan worden aangemerkt als een toedeling, miskent [de advocaat] dat die toedeling niet was geëffectueerd. Een levering had immers niet plaatsgevonden. Het kan [de notaris] daarom niet worden verweten dat hij er op basis van het echtscheidingsconvenant niet van is uitgegaan dat de woning alleen aan [eiser] toebehoorde.
4.6.
[de advocaat] betoogt daarnaast dat [de advocaat 2] , de advocaat die [eiser] heeft ingeschakeld toen [de notaris] niet wilde meewerken aan levering van de woning, heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Volgens [de advocaat] heeft [de advocaat 2] niet de juiste weg bewandeld door eerst een juridisch advies te laten opstellen door [juridisch adviseur] en daarna een bodemprocedure te starten om een verklaring voor recht te krijgen dat Marokkaans recht van toepassing was op het huwelijksvermogensregime van [eiser] en [A] . In plaats daarvan had zij (i) [A] moeten vragen om mee te werken aan de levering, (ii) andere notarissen moeten vragen om de leveringsakte te passeren en/of (iii) een procedure moeten starten om vervangende toestemming te krijgen voor de levering van de woning zonder medewerking van [A] . De gevolgen van het handelen van [de advocaat 2] moeten volgens [de advocaat] worden toegerekend aan [eiser] en op grond van artikel 6:101 BW voor zijn rekening blijven.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] , in reactie op het verweer van [de advocaat] , stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat [de advocaat 2] contact heeft opgenomen met [A] en haar heeft verzocht mee te werken aan levering. [A] heeft niet gereageerd. Ook heeft [de advocaat 2] geprobeerd een andere notaris te vinden die bereid was mee te werken aan de levering van de woning. Ook die poging was tevergeefs, terwijl bovendien is komen vast te staan dat [X] niet akkoord ging met een andere notaris dan [de notaris] . De verwijten die [de advocaat] [de advocaat 2] hierover maakt, zijn dus niet terecht. Dan resteert de vraag of [de advocaat 2] juist heeft gehandeld door een bodemprocedure te starten voor het verkrijgen van een verklaring voor recht, of dat zij beter in kort geding vervangende toestemming had kunnen vorderen. Het antwoord op die vraag kan in het midden blijven, omdat [de advocaat] onvoldoende heeft onderbouwd dat de woning dan wél tijdig had kunnen worden geleverd. Uit de processtukken blijkt dat [de notaris] op 27 mei 2019 voor het eerst heeft gemeld dat [A] moest meewerken aan de levering van de woning. Daarover hebben [de notaris] en [eiser] eerst een week of twee met elkaar gediscussieerd. Ongeveer in de derde week van juni heeft [eiser] [de advocaat 2] ingeschakeld. Het is uiterst onzeker of de rechtbank, als [de advocaat 2] toen onmiddellijk een kort geding zou zijn gestart, een uitspraak zou hebben gedaan vóór 4 juli 2019, de datum waarop [X] de koopovereenkomst ontbond. In ieder geval heeft [de advocaat] zijn stelling dat dit wel het geval zou zijn geweest, onvoldoende onderbouwd.
4.8.
Dit betekent dat [de advocaat] schade die [eiser] heeft geleden door de beroepsfout van [de toenmalige advocaat] moet vergoeden, al dan samen met [de notaris] .
De gestelde aansprakelijkheid van [de notaris]
4.9.
[eiser] stelt dat [de notaris] een beroepsfout heeft gemaakt door te weigeren mee te werken aan het leveren van de woning.
4.10.
Bij het beoordelen van de vordering stelt de rechtbank voorop dat de vordering van [eiser] alleen kan worden toegewezen, als komt vast te staan dat [de notaris] niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris. Daarvan is geen sprake. Anders gezegd: [de notaris] heeft geen beroepsfout gemaakt.
4.11.
Een notaris aan wie wordt gevraagd een akte van levering op te stellen (in dit geval voor de levering van een woning), moet onderzoek doen naar de rechtstoestand van de betrokken woning. Dit houdt ook in dat de notaris onderzoek moet doen naar de vraag of de verkoper bevoegd is de woning te leveren. Daarbij moet de notaris niet alleen de belangen behartigen van degene die hem inschakelt, maar moet hij de belangen van alle betrokken partijen in het oog houden (artikel 17 lid 1 van de Wet op het Notarisambt).
4.12.
Bij zijn onderzoek naar de beschikkingsbevoegdheid van [eiser] stuitte [de notaris] op het echtscheidingsconvenant dat [eiser] en [A] hadden getekend. Daarin stond dat zij waren getrouwd in gemeenschap van goederen. Als dat inderdaad waar was, kon de woning alleen geleverd worden als [A] daaraan meewerkte. [eiser] heeft weliswaar keer op keer gezegd dat hij en [A] niet in gemeenschap van goederen waren getrouwd, maar [de notaris] heeft dat niet kunnen verifiëren. De mogelijkheid bestond immers dat [eiser] en [A] gedurende het huwelijk hadden gekozen voor toepasselijkheid van het Nederlandse huwelijksvermogensrecht. [de notaris] heeft er terecht op gewezen dat zo’n rechtskeuze weliswaar moet worden gemaakt in een notariële akte, maar niet verplicht hoeft te worden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. Dit betekent dat [de notaris] er alleen vanuit zou kunnen gaan dat het echtscheidingsconvenant een fout bevatte, als [A] zou bevestigen dat van een huwelijksgoederengemeenschap geen sprake was. [de notaris] heeft [A] daarover echter niet kunnen spreken.
4.13.
Daarbij komt nog dat [de notaris] heeft gesteld dat [eiser] en zijn eerste echtgenote (die eveneens de Marokkaanse nationaliteit had) wél in gemeenschap van goederen waren getrouwd en dat (het aandeel van de eerste echtgenote in) de woning na de echtscheiding aan [eiser] is toegedeeld. [eiser] heeft dit niet weersproken. Ook gelet daarop kan het [de notaris] niet worden verweten dat hij er, zonder [A] daarover gesproken te hebben, niet zomaar heeft aangenomen dat het echtscheidingsconvenant onjuist was.
4.14.
Dit betekent dat [de notaris] geen beroepsfout heeft gemaakt. De vordering van [eiser] op [de notaris] zal daarom worden afgewezen.
De schade
4.15.
De volgende vraag is dan welke schade van [eiser] door [de advocaat] moet worden vergoed. [eiser] vordert vergoeding van de volgende schadeposten:
Regionale belastingen 2019 € 145
Gemeentelijke belastingen 2019 € 265
Eneco € 350
ASR levensverzekering € 224
VvE-kosten € 875
Hypotheek € 3.362
Makelaarskosten € 3.450
[Advocatenkantoor 1] € 5.775
[Advocatenkantoor 2] € 1.250
[Kantoor Juridische Diensten] € 605
[Advocatenkantoor 3] € 758
Toegewezen vordering [X]
€ 24.182,89 +
Totaal € 41.141,89
Ad a en b
4.16.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij diverse belastingen en heffingen heeft moeten betalen voor de woning, die hij niet zou hebben hoeven betalen als de woning in mei 2019 zou zijn geleverd. [de advocaat] heeft als verweer aangevoerd dat de aanslagen waarvan [eiser] vergoeding vordert dateren van april 2019 en dus van vóór voorgenomen verkoop van de woning. [de advocaat] trekt daaruit de conclusie dat [eiser] die kosten hoe dan ook had moeten betalen. Dat klopt niet: de eigenaarslasten van een woning worden normaal gesproken tussen de koper en verkoper verrekend bij de levering van de woning. Voor het overige heeft [de advocaat] de gevorderde bedragen (door [eiser] becijferd over de periode tussen juni en december 2019) niet betwist, zodat deze zullen worden toegewezen.
Ad c, d en e
4.17.
[eiser] vordert ook vergoeding van de extra kosten voor energie, levensverzekering en VvE-bijdrage over de maanden juni tot en met december 2019. [de advocaat] heeft die kosten niet bestreden, zodat deze zullen worden toegewezen.
Ad f
4.18.
[de advocaat] heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [eiser] gevorderde “aflossing hypotheek” geen schade is, omdat die aflossing een vermindering van de hypotheekschuld van [eiser] heeft geleid. [eiser] heeft dat niet bestreden. Voor zover er in het door [eiser] gevorderde bedrag ook een component aan rente inbegrepen is (daarover heeft hij geen standpunt ingenomen), geldt dat [eiser] de opbouw van het door ING in rekening gebrachte bedrag niet inzichtelijk heeft gemaakt. Dit gedeelte van de vordering zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Ad g
4.19.
[de advocaat] betwist dat de kosten die de makelaar in rekening heeft gebracht voor de verkoop van de woning voor vergoeding in aanmerking komen, omdat [eiser] die kosten ook had moeten maken als de verkoop wel door zou zijn gegaan. [de advocaat] ziet daarbij over het hoofd dat [eiser] – als de woning zou zijn geleverd aan [X] – slechts éénmaal kosten voor verkoop had hoeven maken. Ter zitting is komen vast te staan dat [eiser] de woning in oktober 2021 heeft verkocht. [de advocaat] heeft [eiser] ter zitting verzocht om meer duidelijkheid te verschaffen over de prijsafspraken die hij met de makelaar heeft gemaakt voor de tweede verkoop. De rechtbank ziet niet in waarom dit verzoek niet eerder had kunnen worden gedaan en ziet geen aanleiding de procedure daarvoor aan te houden. Wel gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser] bij de uiteindelijke verkoop heeft kunnen besparen op de kosten voor professionele fotografie van de woning. De kosten daarvoor, die staan genoemd op de makelaarsnota waarvan [eiser] vergoeding vordert, hoeven daarom niet door [de advocaat] te worden vergoed. Dit betekent dat van die nota (€ 2.851 -/- € 165,28 = € 2.685,72 + 21% BTW =) € 3.250 door [de advocaat] moet worden vergoed.
Ad h, i, j en k
4.20.
[eiser] vordert vergoeding van de advocaatkosten, die volgens hem noodzakelijk waren vanwege de discussie met [de notaris] en de procedures tegen [A] en [X] . [de advocaat] heeft aanvankelijk geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen deze schade, maar heeft zich ter zitting aangesloten bij het verweer dat [de notaris] bij conclusie van antwoord heeft gevoerd tegen de gevorderde schadevergoeding. De rechtbank zal dit verweer daarom bespreken.
4.21.
[de notaris] heeft terecht aangevoerd dat de door [eiser] in het geding gebrachte facturen van [Advocatenkantoor 1] bij elkaar niet € 5.775 bedragen. De optelsom van de rechtbank sluit op € 4.134,55. Ook de gevorderde kosten van [Advocatenkantoor 2] corresponderen niet met het declaratiebedrag, zoals dat uit de in het geding gebrachte stukken blijkt. De kosten van [Advocatenkantoor 2] kunnen daarom slechts tot een bedrag van € 625 worden toegewezen.
4.22.
Voor zover [de advocaat] ten slotte – eveneens “meeliftend” op het verweer van [de notaris] – heeft aangevoerd dat de advocaatkosten die zien op de procedure tegen [X] niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat die ten onrechte zijn gemaakt, gaat de rechtbank daaraan voorbij. De rechtbank leidt uit het vonnis van de kantonrechter van 24 maart 2020 in de procedure tegen [X] af dat [eiser] een aantal inhoudelijke verweren tegen de vordering van [X] heeft gevoerd. Dat die verweren bij voorbaat kansloos waren en dat [eiser] zich daarom de moeite van het voeren van verweer had kunnen besparen, heeft [de advocaat] onvoldoende onderbouwd.
4.23.
Tegen de kosten van [Kantoor Juridische Diensten] , die betrekking hebben op het advies van [juridisch adviseur] , is geen verweer gevoerd. Deze kosten zullen daarom als onbestreden worden toegewezen.
Ad l
4.24.
[de advocaat] heeft (terecht) niet bestreden dat de boete die [eiser] aan [X] heeft moeten betalen, het gevolg is van de beroepsfout van [de toenmalige advocaat] . Deze schadepost komt dan ook voor vergoeding in aanmerking.
Samenvattend
4.25.
Gelet op het voorgaande moet [de advocaat] de volgende bedragen aan [eiser] vergoeden:
Regionale belastingen 2019 € 145
Gemeentelijke belastingen 2019 € 265
Eneco € 350
ASR levensverzekering € 224
VvE-kosten € 875
Hypotheek € 0
Makelaarskosten € 3.250
[Advocatenkantoor 1] € 4.134,55
[Advocatenkantoor 2] € 625
[Kantoor Juridische Diensten] € 605
[Advocatenkantoor 3] € 758
Toegewezen vordering [X]
€ 24.182,89 +
Totaal € 35.414,44
4.26.
Partijen zijn het erover eens dat van dit bedrag het voorschot van € 25.000 moet worden afgetrokken dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [de advocaat] al aan [eiser] heeft uitgekeerd. Ook is komen vast te staan dat de uiteindelijke verkoop van de woning in oktober 2021 € 1.000 méér heeft opgeleverd dan de geplande verkoop aan [X] . Dit betekent dat [de advocaat] zal worden veroordeeld om aan [eiser] (€ 35.414,44 -/- € 26.000 = ) € 9.414,44 te betalen. Gelet daarop heeft [de advocaat] geen belang meer bij de gevorderde veroordeling van [eiser] tot terugbetaling van het voorschot. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.27.
[eiser] vordert ook dat [de advocaat] wordt veroordeeld om de wettelijke rente over de toegewezen schade te vergoeden. Hij laat echter na een ingangsdatum te noemen. De rechtbank zal daarom bepalen dat [de advocaat] de wettelijke rente moet betalen vanaf 3 juni 2020, de dag waarop de dagvaarding werd uitgebracht.
De proceskosten
4.28.
[de advocaat] zal als de in het ongelijk gesteld partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] . [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening gekomen van [eiser] . Hij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt [de advocaat] alleen veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht, de verschotten en ten slotte tot vergoeding van het – hierna in het dictum vast te stellen – salaris van de advocaat. Deze vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding. Deze kosten worden begroot op € 2.879,16 (€ 11,16 aan verschotten, € 83 aan griffierecht en € 2.785 aan advocaatkosten (2,5 punten x tarief € 1.114)).
4.29.
Omdat de vordering van [eiser] op [de notaris] wordt afgewezen, zal [eiser] de proceskosten van [de notaris] voor zijn rekening moeten nemen. Die begroot de rechtbank op € 3.165 (€ 937 aan griffierecht en € 2.228 aan advocaatkosten (2 punten x tarief € 1.114)). Voor de nakosten is geen afzonderlijke veroordeling vereist, omdat zij voor zover redelijkerwijs voorzienbaar in de proceskostenveroordeling zijn begrepen. De nakosten worden in de beslissing wel begroot.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
veroordeelt [de advocaat] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 9.414,44, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 3 juni 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [de advocaat] in de proceskosten van [eiser] , tot op heden begroot op € 2.879,16,
5.3.
wijst de vordering van [eiser] op [de notaris] af,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [de notaris] , tot op heden begroot op € 3.165,
5.5.
begroot de door [eiser] aan [de notaris] te betalen nakosten op € 163, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening van het vonnis en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de aanzegging van de nakosten tot de dag van betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft het bepaalde in 5.1, 5.2 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.