ECLI:NL:RBDHA:2022:6356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
C/09/627523 / FT RK 22/254 en FT RK 22/255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord ondanks weigering van de grootste schuldeiser in een problematische schuldensituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord. De verzoeker, die in een problematische schuldensituatie verkeert met een totale schuldenlast van € 1.066.566,44, had een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers. Dit voorstel hield in dat een deel van de vorderingen zou worden voldaan en het resterende deel zou worden kwijtgescholden. Echter, de grootste schuldeiser, die 99,59% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, ging niet akkoord met het voorstel. De verzoeker heeft de rechtbank verzocht om het akkoord dwingend op te leggen, wat door de rechtbank is toegewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een bevoegde instantie, Plangroep. De rechtbank heeft ook een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat het onredelijk zou zijn voor de grootste schuldeiser om in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft daarbij de problematische schuldenlast van de verzoeker en het belang van een schuldenvrije toekomst voor hem in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voorstel van de verzoeker het maximaal haalbare is en dat de weigering van de grootste schuldeiser om in te stemmen met de regeling onredelijk is.

De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker om een dwangakkoord op te leggen toegewezen en het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en biedt de verzoeker perspectief op een schuldenvrije toekomst na een periode van 15 jaar en meerdere procedures.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/627523 / FT RK 22/254 en FT RK 22/255
vonnis van 30 juni 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres],
[postcode en woonplaats],
hierna: [verzoeker],
tegen
[verweerder], vertegenwoordigd door mr. D. Tap,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres,
hierna: [verweerder].
Waar deze zaak over gaat
[Verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft [verzoeker] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
[Verzoeker] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 1.066.566,44 aan drie schuldeisers. Het is [verzoeker] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van Plangroep heeft hij voor het laatst op 28 september 2021 een schuldregeling aangeboden (prognoseakkoord). Dit voorstel houdt in dat over een periode van 36 maanden aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering wordt aangeboden van 1,42% en aan de gewone schuldeisers een uitkering van 0,71%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. Deze percentages zijn gebaseerd op de afloscapaciteit van [verzoeker] op basis van zijn inkomen. Dat betekent dat de afloscapaciteit (en daarmee ook de uiteindelijke uitkering aan de schuldeisers) eventueel hoger of lager kan uitvallen.
1.2.
[Verweerder] is als enige schuldeiser niet akkoord gegaan met dit voorstel. [Verzoeker] heeft een schuld aan [verweerder] van € 1.062.213,44, dat is 99,59% van de totale schuldenlast.
1.3.
De overige twee schuldeisers hebben het aanbod aanvaard.
1.4.
Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft [verzoeker] op 4 april 2022 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank [verweerder] dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil hij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van [verzoeker] zijn behandeld op de zitting van 23 juni 2022. Op deze zitting verschenen:
- [verzoeker],
- [A], echtgenote,
- [B], broer,
- [C], schoonzus,
- [de schuldhulpverleners], schuldhulpverleners van Plangroep,
- [D], financieel adviseur,
- mr. D. Tap, advocaat van [verweerder].
2.2.
[Verweerder] is opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen.

3.Standpunten van partijen

3.1.
[Verzoeker] stelt dat het onredelijk is dat [verweerder] het aanbod niet aanvaardt. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en is een hoger aanbod niet mogelijk.
3.2.
[Verweerder] stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om de volgende redenen.
- De verzoeken kunnen niet goed worden beoordeeld door een gebrek aan informatie.
- Het voorstel is niet goed gedocumenteerd. Zolang niet duidelijk is wat er met het geld is gebeurd dat vlak voor het faillissement naar privérekeningen is overgeboekt, kan het vermogen van [verzoeker] niet worden beoordeeld.
- Voorts is op geen enkele wijze duidelijk dat het aanbod het maximaal haalbare is waartoe [verzoeker] in staat is.
- De vordering is te kwader trouw ontstaan. De termijn is pas gaan lopen na het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 januari 2021, in ieder geval ten aanzien van de proceskosten.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] om een dwangakkoord op te leggen toe. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat [verweerder] weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door Plangroep. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarden, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij.
4.4.
[Verweerder] stelt dat hij het verzoek niet goed kan beoordelen door een gebrek aan informatie. Zo wijst [verweerder] erop dat hij de bijlagen bij het dwangakkoord, waaronder het WSNP-verzoek niet heeft ontvangen. Op grond van artikel 286 Faillissementswet ligt het WSNP-verzoekschrift met bijbehorende stukken eerst na de uitspraak op dat verzoekschrift ter inzage. Om die reden is dit ook niet op voorhand aan [verweerder] toegestuurd. Voor zover [verweerder] betwijfelt of alle relevante correspondentie tussen hen beiden aan de rechter is overgelegd, staat het hem vrij om ter zitting te verschijnen en aldaar zijn verhaal te doen en stukken over te leggen, zoals mr. Tap in dit geval ook namens [verweerder], heeft gedaan. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.5.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich drie jaar lang maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.6.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoeker zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier op zijn plaats is.
De getekende schuldbekentenis
4.7.
De vordering van [verweerder] betreft een oude schuld uit 2007. Deze schuld is ontstaan door ondertekening van een schuldbekentenis in een hectische periode vlak voor het faillissement van het bouwbedrijf waarvan [verzoeker], zijn ouders en zijn broer medeaandeelhouder waren. Hoewel [verzoeker] de rechtsgeldigheid van de schuldbekentenis heeft betwist, is door het gerechtshof Amsterdam op 12 januari 2021, na een jarenlange juridische strijd, geoordeeld dat sprake is van een rechtsgeldige vordering van [verweerder]. Deze vordering is echter niet eerst opeisbaar na het wijzen van het arrest, zoals de raadsman van [verweerder] stelt. In het dictum van het arrest is de contractuele rente toegewezen vanaf 20 juli 2007. Deze datum geldt dan ook als moment van opeisbaarheid. Dat [verweerder] ook van een eerdere opeisbaarheid is uitgegaan blijkt uit de omstandigheid dat hij de afgelopen jaren is overgegaan tot beslaglegging op het loon en verkoop van aan [verzoeker] toebehorende zaken.
Problematische schuldenlast
4.8.
[Verzoeker] kampt met een schuldenlast van ruim 1 miljoen euro, waaronder hij en zijn gezin al vijftien jaar gebukt gaan. Gelet op de leeftijd en gezondheid van [verzoeker] is deze schuldenlast niet te overzien en ontbreekt ieder perspectief op een schuldenvrije toekomst. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake is van een problematisch schuldenlast.
[Verzoeker] heeft het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.9.
[Verweerder] stelt dat voor het faillissement van de vennootschap tonnen zijn overgemaakt aan (klein)kinderen en (schoon)ouders. Nu onduidelijk is waar het geld is gebleven, kan niet worden geoordeeld over de ingediende verzoeken.
Ter zitting heeft [D] (financieel adviseur) aangegeven dat [verweerder] verwijst naar overboekingen uit 2007, die door de curator zijn onderzocht. Ook de Fiod heeft deze overboekingen onderzocht. Dit onderzoek heeft uiteindelijk tot een vrijspraak geleid, zo heeft [C] op de zitting verklaard. [Verzoeker] en zijn familieleden hebben op de zitting aangegeven dat zij al vele jaren duidelijkheid hebben gegeven over de overboekingen, maar dat daar niet naar wordt geluisterd.
De rechtbank begrijpt dat [verweerder] graag antwoord wil op de vraag waar het geld is gebleven. Doel en strekking van de onderhavige procedure kunnen daarin helaas niet voorzien of aan bijdragen.
4.10.
De afgelopen jaren heeft [verweerder] waar mogelijk beslag gelegd op het vermogen van [verzoeker] en is tot verkoop overgegaan van aan [verzoeker] toebehorende zaken. Nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van niet te gelde gemaakt actief, moet het er voor worden gehouden dat [verzoeker] niet langer over enig vermogen beschikt. Vanuit de schuldhulpverlening is in dit verband opgemerkt, dat [verzoeker], mede vanwege het lopende loonbeslag, al geruime tijd van een minimuminkomen moet rondkomen.
4.11.
Bij de beoordeling van het onderliggende verzoek staat de vraag centraal of het voorstel dat [verzoeker] aan zijn schuldeisers heeft gedaan het maximaal haalbare is. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Een beter voorstel is niet haalbaar. [Verzoeker] heeft een fulltime dienstverband, maar ontvangt nu een Ziektewetuitkering in verband met ernstige medische problematiek. Hij heeft zich vrijwillig onder budgetbeheer laten plaatsen en houdt zich goed aan alle afspraken.
Deze regeling is in het belang van schuldenaar en de andere schuldeisers
4.12.
De vordering van [verweerder] bedraagt met 99,59% een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast. Dat brengt aan de ene kant mee dat niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk is dat [verweerder] heeft geweigerd met de schuldregeling in te stemmen. Tegelijk kent de wet niet een bijzondere positie toe aan schuldeisers die een groot deel van de schuldenlast vertegenwoordigen. De rechtbank kan dus het dwangakkoord ook toewijzen wanneer de weigerende schuldeiser het grootste deel van de schuldenlast vertegenwoordigt.
4.13.
Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken blijkt dat het dwangakkoord voor alle schuldeisers tot een gunstiger resultaat leidt dan de WSNP. Toepassing van de WSNP leidt tot hoge kosten, doordat de vergoeding van de bewindvoerder uit het gespaarde saldo wordt voldaan. Hierdoor blijft een lagere uitkering voor de schuldeisers over. In de aangeboden schuldregeling houdt Plangroep gedurende de looptijd toezicht op de inkomsten en uitgaven van [verzoeker], zodat gewaarborgd is dat het maximaal haalbare bedrag zal worden uitgekeerd aan de schuldeisers. Van het bedrag dat [verweerder] spaart, worden de kosten voor schuldbemiddeling afgetrokken. De kosten voor schuldbemiddeling zijn minder hoog dan die van een bewindvoerder in een WSNP traject.
4.14.
Daarnaast moet worden geoordeeld dat het belang van [verzoeker] bij een schuldenvrije toekomst zwaarder weegt dan het belang van [verweerder] bij voldoening van zijn volledige vordering. Na vijftien jaar verdient [verzoeker] een concreet zicht op een schuldenvrije toekomst.
Schuld te kwader trouw
4.15.
[Verweerder] heeft voorts aangevoerd dat de schuld, althans in ieder geval de veroordeling in de proceskosten, te kwader trouw is ontstaan. Voor de beoordeling van het verzoek is niet van belang of schulden te goeder trouw zijn ontstaan of onbetaald gelaten. De omstandigheid dat sprake is van een jarenlange procedure, ook als daarin wisselende standpunten worden ingenomen, brengt zonder nadere onderbouwing ook niet mee dat sprake is van een schuld te kwader trouw. Dit betoog treft derhalve geen doel.
4.16.
[Verweerder] stelt tenslotte dat diverse familieleden van [verzoeker] strafrechtelijk zijn veroordeeld voor fraude en dat hierover openheid van zaken moet worden geven. Nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van schulden die het gevolg zijn van een strafrechtelijke veroordeling en daarom in de weg zouden kunnen staan aan oplegging van een dwangakkoord dan wel toelating tot de WSNP, dient dit betoog te worden verworpen.
Het WSNP-verzoek is niet langer aan de orde
4.17.
Omdat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt toegewezen, heeft [verzoeker] geen belang meer bij zijn verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [verweerder] in te stemmen met de onder 1.1. bedoelde schuldregeling;
- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit is de beslissing van mr. A.C.M. Höppener, rechter, in samenwerking met B.A.H. van der Ven LL.B., griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die in het ongelijk is gesteld gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.