ECLI:NL:RBDHA:2022:6351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
NL22.10052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verweerder niet verantwoordelijk voor behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, die in Spanje verbleef, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze procedure. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, nadat het beroep op 23 juni 2022 was behandeld. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van de eiser niet in behandeling was genomen omdat Spanje, waar de eiser voor zijn komst naar Nederland verbleef, het verzoek tot terugname op grond van de Dublinverordening had geaccepteerd. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet had aangetoond dat er een reëel risico bestond op schending van zijn rechten bij overdracht aan Spanje. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om aan te tonen dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt, wat hij niet had gedaan. Bovendien oordeelde de rechtbank dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een overdracht aan Spanje als onevenredig hard zouden kwalificeren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10052
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. van Woensel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.10053, op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat eiser voor zijn komst naar Nederland in Spanje heeft verbleven. Op 4 augustus 2018 heeft hij in Spanje een verzoek om internationale bescherming ingediend. Spanje heeft het verzoek van verweerder tot terugname op grond van artikel 18, eerste lid, onder b van de Dublinverordening [2] geaccepteerd op 30 maart 2022.
2. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uitgaan dat Spanje zijn internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat niet het geval is. Eiser is hierin niet geslaagd. Eiser stelt dat hij in Spanje heeft verbleven zonder hulp. Hij had geen onderdak, geen eten, geen medische voorzieningen en geen bijstand. Door de taalbarrière lukte het eiser niet om hierover te klagen. Daartoe verwijst hij naar het AIDA-rapport van 2021. Uit het rapport volgt weliswaar dat de toegang tot de opvang in Spanje tekortkomingen kent, maar niet is gebleken dat de problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Spanje op voorhand moet worden geoordeeld dat sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest [3] of artikel 3 van het EVRM [4] . Eiser heeft zijn stelling over het niet hebben van opvang, dat de medische voorzieningen en procedurele waarborgen slecht zijn ook niet onderbouwd. In het geval eiser inderdaad te maken zal hebben met de omstandigheden zoals hij stelt, kan hij daarover klagen bij de Spaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestaat, dan wel dat klagen bij voorbaat zinloos is.
3. Ter beoordeling staat verder nog of verweerder het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling had moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat een overdracht aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt.
4. De slotsom is dat verweerder niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat hij de verantwoordelijkheid daarvoor ook niet aan zich heeft hoeven trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2022 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N. de Zeeuw, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.