Overwegingen
1. Het beroep ziet primair op de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor verblijf als EU langdurig ingezetene, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. Eiseres is inmiddels teruggekeerd naar haar land van herkomst, maar zij heeft benadrukt dat zij nog steeds verblijf als EU langdurig ingezetene beoogt. Verder stelt eiseres terecht dat het huidige vertrek uit de EU niet van invloed is op het eventueel per datum aanvraag vast te stellen verblijfsrecht als EU langdurig ingezetene, zodat eiseres in dat geval naar Nederland zou kunnen terugkeren. Er is dus geen grond voor verweerders standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
3. De rechtbank is daarentegen van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde voor inwilliging dat zij op het moment van de aanvraag gedurende vijf jaar zonder onderbreking rechtmatig verblijf moet hebben gehad op basis van een verblijfsvergunning regulier voor een niet-tijdelijk verblijfsdoel.
4. Eiseres was in het bezit van een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar toenmalige partner, geldig van 22 juni 2015 tot 22 juni 2020. Deze verblijfsvergunning is ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 31 augustus 2018 vanwege het eindigen van de relatie. Hiertegen heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Op 24 februari 2020 is aan eiseres een verblijfsvergunning verleend voor verblijf als kennismigrant, geldig van 12 februari 2020 tot 14 augustus 2021. Het niet verlengen van de geldigheid van deze vergunning is niet in geschil.
5. Voor zover eiseres in bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag alsnog bezwaar heeft gemaakt tegen de intrekking per 31 augustus 2018 van haar vergunning voor verblijf bij haar toenmalig partner heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift in zoverre niet-verschoonbaar te laat is ingediend. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij niet in verzuim is, omdat zij niet op de hoogte zou zijn geweest van het ontstaan van een verblijfsgat. Het dictum van het intrekkingsbesluit van 17 februari 2020 vermeldt immers nadrukkelijk de intrekking per 31 augustus 2018.
6. Dat eiseres na het indienen van haar aanvraag voor verblijf als kennismigrant (voorlopig) rechtmatig verblijf had, doet aan het voorafgaande verblijfsgat niet af.
7. Hoewel het intrekkingsbesluit niet concreet belicht wat de intrekking met terugwerkende kracht betekent in geval van een nieuw in te dienen verblijfsaanvraag, heeft eiseres, gezien ook haar universitaire achtergrond, hieruit moeten kunnen begrijpen dat zij vanaf 31 augustus 2018 geen rechtmatig verblijf meer had en er dus een verblijfsgat ontstond.
8. Dat verweerder in vergelijkbare gevallen uitgebreider informeert over een verblijfsgat heeft eiseres niet aannemelijk weten te maken. De door eiseres hiertoe overgelegde beschikkingen van verweerder betreffen geen vergelijkbare intrekkingsbeschikkingen, maar beschikkingen over een nieuwe vergunningaanvraag waarbij uiteraard een ingangsdatum van de nieuwe vergunning moet worden bepaald. Verweerder is niet verplicht om bij een besluit tot intrekking met terugwerkende een nadere toelichting op te nemen over een mogelijk toekomstig verblijfsgat.
9. Dat eiseres, naar zij stelt, al vóór 31 augustus 2018 voldeed aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant, maakt nog niet onredelijk of onevenredig om het verblijfsgat aan haar tegen te werpen. Eiseres heeft immers een eigen verantwoordelijkheid om een aanvraag voor een gewijzigd verblijfsdoel in te dienen.
Voor zover eiseres in dit verband stelt dat verweerder in het intrekkingsbesluit van 17 februari 2020 een onjuiste datum hanteert waarop de relatie met haar voormalige partner is geëindigd, had het eens temeer op haar weg gelegen om daar tijdig tegen op te komen. Al in het voornemen van 20 januari 2020 heeft verweerder meegedeeld ervan uit te gaan dat de relatie per 31 augustus 2018 is verbroken. Het is niet onredelijk dat haar nu wordt tegengeworpen dat zij hiertegen tijdig bezwaar had moeten maken.
10. De enkele omstandigheid dat eiseres zich naar aanleiding van de afwijzing van haar aanvraag genoodzaakt ziet om haar verblijf in de Europese Unie op te geven, maakt niet dat het bestreden besluit in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel. Niet aannemelijk is geworden dat eiseres, gezien haar achtergrond, op termijn niet alsnog in aanmerking zou kunnen komen voor de status van langdurig ingezetene. Eiseres heeft in dit verband geen persoonlijke feiten of omstandigheden gesteld.
11. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar subsidiaire standpunt dat de periode van het verblijfsgat sprake is geweest van een formeel beperkt verblijfsrecht. Dat eiseres zoals zij stelt destijds kon menen dat zij nog steeds rechtmatig verblijf had, kan niet worden gevolgd. Immers staat in rechte vast dat eiseres niet tijdig aan verweerder heeft gemeld dat zij niet meer voldeed aan de voorwaarden voor verblijf bij partner. Ook het door eiseres ingeroepen arrest Mangat Singh biedt geen aanknopingspunt dat in geval van het ontbreken van rechtmatig verblijf sprake kan zijn van een formeel beperkt recht in de zin van de richtlijn voor EU langdurig ingezetenen.
12. Voor zover eiseres stelt dat ook haar voormalige werkgever zou moeten worden aangesproken op haar beweerde illegale verblijf, geldt dat dit omstandigheden betreft die als zodanig niet aan haar belang raken. Eiseres kan zich niet beroepen op willekeur, nu het verschillende bestuurlijke bevoegdheden betreft.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2022 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.