ECLI:NL:RBDHA:2022:6347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
NL22.6193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van asielzoeker op basis van Dublinverordening en de geldigheid van claimakkoord

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de overdracht van een asielzoeker aan Duitsland op basis van de Dublinverordening. Eiser, een Somalische nationaliteit hebbende man, had op 26 september 2020 asiel aangevraagd in Nederland, maar had eerder al een asielaanvraag ingediend in Duitsland op 12 mei 2016. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 8 april 2022 besloten dat eiser aan Duitsland zou worden overgedragen, wat eiser betwistte in zijn beroep.

Tijdens de zitting op 23 juni 2022 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het procesverloop besproken. Eiser voerde aan dat de overdrachtstermijn was verstreken, omdat het eerste claimakkoord geldig was tot 19 april 2022. De rechtbank oordeelde echter dat eiser op 18 augustus 2021 al aan Duitsland was overgedragen, waardoor het eerste claimakkoord en het daarop gebaseerde overdrachtsbesluit van 8 december 2020 niet meer van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten om eiser opnieuw te claimen bij de Duitse autoriteiten op basis van een nieuw claimakkoord van 6 april 2022.

Daarnaast voerde eiser aan dat hij in de nationale procedure had moeten worden opgenomen, maar de rechtbank stelde vast dat de voorwaarden voor opname in de nationale procedure niet voldaan waren, aangezien er nog een geldig claimakkoord was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het overdrachtsbesluit terecht had genomen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6193

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer],
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten dat eiser aan Duitsland zal worden overgedragen op grond van de Dublinverordening. [1]
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 23 juni 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1997 en de Somalische nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 26 september 2020 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser al op 12 mei 2016 een asielaanvraag heeft ingediend in Duitsland. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening is de verantwoordelijke lidstaat verplicht een onderdaan van een derde land of een staatloze wiens verzoek is afgewezen en die een verzoek heeft ingediend in een andere lidstaat of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat, volgens de in de artikelen 23, 24, 25 en 29 bepaalde voorwaarden terug te nemen. Verweerder heeft Duitsland daarom verzocht om eiser terug te nemen. De Duitse autoriteiten zijn daarmee op 19 oktober 2020 akkoord gegaan. Bij besluit van 8 december 2020 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] Dit besluit, dat tevens geldt als overdrachtsbesluit, staat in rechte vast.
3. Verweerder heeft per brief van 26 februari 2021 aan Duitsland medegedeeld dat de overdracht is uitgesteld omdat eiser is ondergedoken. Hiermee is de overdrachtstermijn conform artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening met 18 maanden verlengd. Op 5 april 2022 is opnieuw aan de Duitse autoriteiten gevraagd om eiser terug te nemen. De Duitse autoriteiten zijn daarmee op 6 april 2022 akkoord gegaan.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser voert aan dat de overdrachtstermijn is verstreken, nu het eerste claimakkoord geldig was tot 19 april 2022. Om deze reden is Nederland verantwoordelijk geworden voor de asielaanvraag van eiser. Het nieuwe claimakkoord van 6 april 2022 doet hier niet aan af.
6. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken blijkt dat eiser op 18 augustus 2021 via België aan Duitsland is overgedragen. Gelet hierop zijn het eerste claimakkoord van 19 oktober 2020 en dat daarop gebaseerde overdrachtsbesluit van 8 december 2020 uitgewerkt. Toen eiser vervolgens Nederland opnieuw binnen is gereisd, was verweerder gehouden eiser opnieuw te claimen bij de Duitse autoriteiten. Verweerder mag daarom uitgaan van het tweede claimakkoord van 6 april 2022. Van overschrijding van de overdrachtstermijn is daarom geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Voorts voert eiser aan dat verweerder eiser in de nationale procedure had moeten opnemen. Hiertoe overlegt eiser een vakbericht van de IND. Uit dit vakbericht van 10 mei 2022 blijkt dat verweerder naar aanleiding van langdurig capaciteitstekort heeft besloten om een aantal zogeheten Dublinclaimanten op te nemen in de nationale procedure. Eiser stelt dat hij ook in aanmerking voor dit beleid moet komen, nu hij al lang in Nederland verblijft.
8. De rechtbank stelt vast dat uit het vakbericht van verweerder blijkt dat er een aantal voorwaarden gelden om over te gaan van de Dublin-procedure naar de nationale procedure. Een daarvan is dat de uiterste overdrachtsdatum naar alle waarschijnlijkheid niet wordt gehaald. Dit is bij eiser niet het geval, nu er een claimakkoord ligt dat nog geldig is tot 6 oktober 2022. Reeds hierom heeft verweerder terecht kunnen besluiten om eiser niet in de nationale procedure op te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Dit alles leidt tot het oordeel dat verweerder het overdrachtsbesluit terecht heeft genomen. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter,, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Voetnoten

1.Verordening nr. (EU) 604/2013.
2.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).