ECLI:NL:RBDHA:2022:6341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
NL22.3427
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit over verblijfsvergunning voor Britse burger in het kader van het Terugtrekkingsakkoord

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Britse burger, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 februari 2022, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsdocument op grond van het Terugtrekkingsakkoord werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 28 april 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J. Visschers, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap. De rechter, mr. C. van Boven-Hartogh, was aanvankelijk belast met de zaak, maar wegens omstandigheden werd het onderzoek heropend en afgedaan door mr. K.M. de Jager.

Eiser, geboren op een onbekende datum, had eerder een tijdelijke verblijfsvergunning gekregen, maar zijn aanvraag voor verlenging werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van het Terugtrekkingsakkoord. Eiser had langer dan twaalf maanden buiten Nederland verbleven vanwege de medische situatie van zijn vrouw en reisbeperkingen door de COVID-19 pandemie. De rechtbank oordeelde dat eiser niet kon worden vrijgesteld van de vereiste ononderbroken verblijfperiode, aangezien hij niet had aangetoond dat zijn afwezigheid niet zijn schuld was. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3427

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 februari 2022 (het bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2022 op zitting behandeld door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Aangezien wegens omstandigheden genoemde rechter niet in staat is deze zaak verder af te wikkelen heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Met toestemming van partijen wordt deze zaak thans, buiten verdere zitting, afgedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, waartoe het onderzoek weer is gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en Brits burger te zijn.
2. Op 16 januari 2019 heeft verweerder eiser een brief gestuurd waarin staat dat aan eiser, als onderdaan van het Verenigd Koninkrijk, in Nederland een tijdelijke verblijfsvergunning wordt verleend op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb. [1] De verlening van deze verblijfsvergunning vloeit voort uit het Terugtrekkingsakkoord. [2] De vergunning is verleend voor de periode van 29 maart 2019 tot 1 juli 2020. Deze brief bevat een bijlage met een verklaring waaruit dit verblijfsrecht blijkt. Bij brief van 14 juli 2020 is de overgangsperiode verlengd tot 31 december 2020.
3. Op 9 september 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsdocument voor bepaalde tijd op grond van artikel 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord als bedoeld in paragraaf B13/2.1 van de Vc. [3] Bij besluit van 25 november 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar daartegen kennelijk ongegrond verklaard.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 11 van het Terugtrekkingsakkoord. Hij heeft geen ononderbroken verblijf gehad in Nederland sinds 26 augustus 2020. Eiser valt daardoor niet onder het bereik van het Terugtrekkingsakkoord zoals genoemd in artikel 10 van het Terugtrekkingsakkoord.
5. Eiser voert aan dat hem niet verweten kan worden dat hij langer dan twaalf maanden buiten Nederland verbleef. Hij bleef langer in Irak wegens de medische situatie van zijn vrouw. Verder waren er reisbeperkingen door de COVID-19 pandemie. Eiser heeft regelmatig pogingen gedaan om een vlucht te boeken, maar het was niet mogelijk om Nederland tijdig in te reizen. Eiser wilde samen met zijn vrouw naar Nederland vliegen, echter was dit in die periode niet medisch verantwoord. Verder heeft verweerder de aanvraag ten onrechte niet ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM [4] getoetst. Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder dit had moeten doen op grond van artikel 3.6 van het Vb.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Niet in geschil is dat eiser van 30 november 2019 tot en met 14 augustus 2021 buiten Nederland is geweest. In geschil is of eiser dit verweten kan worden.
7. Een afwezigheid uit Nederland van ten hoogste zes maanden per jaar vormt geen onderbreking van het vereiste ononderbroken verblijf. [5] Op grond van artikel 8.17, tweede lid, onder b, van het Vb is het mogelijk om voor een periode van maximaal twaalf maanden buiten Nederland te verblijven, indien het gaat om bijvoorbeeld situaties van zwangerschap, bevalling of ernstige ziekte. Aangezien eiser voor een periode van 1 jaar en 9 maanden buiten Nederland heeft verbleven in verband met de zwangerschap en medische problemen van zijn echtgenote, is de voornoemde uitzondering niet van toepassing.
8. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat er gedurende de COVID-19 pandemie periodes zijn geweest dat wel degelijk de Europese Unie en Nederland ingereisd kon worden. Eiser heeft slechts gesteld dat de vluchten naar Nederland vol waren of om andere redenen zijn geannuleerd. Dat eiser om deze redenen niet in staat was om binnen zes maanden weer in te reizen is niet gedocumenteerd onderbouwd. Eiser heeft evenmin onderbouwd dat het gedurende de hele periode niet medisch verantwoord was voor zijn vrouw om te reizen. Verweerder heeft eiser terecht tegengeworpen dat het hem toerekenbaar is dat hij langer dan toegestaan buiten Nederland is geweest.
9. Er rust op grond van artikel 3.6 van het Vb geen verplichting op verweerder om door te toetsen aan artikel 8 van het EVRM bij een aanvraag voor de verlening van een verblijfsdocument voor bepaalde tijd op grond van artikel 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord als bedoeld in paragraaf B13/2.1 van de Vc. Overigens heeft eiser zijn gestelde familie- en privéleven in Nederland verder niet onderbouwd, zodat ook om deze reden een dergelijk beroep niet kan slagen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C 384 I/01.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Artikel 8.17, tweede lid, onder d, van het Vb.