ECLI:NL:RBDHA:2022:633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
21-8064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake overtreding Activiteitenbesluit door restaurant

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, eigenaren van restaurant [bedrijfsnaam 1], hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden, waarin hen werd gelast om binnen 8 weken de overtreding van artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit ongedaan te maken. Dit besluit volgde op geluidmetingen die aantoonden dat de geluidnormen werden overschreden door de afzuiginstallatie van het restaurant. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die handhaving zouden uitsluiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de begunstigingstermijn van 8 weken redelijk was en dat verzoekers onvoldoende hebben aangetoond dat zij niet binnen deze termijn aan de last konden voldoen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het algemeen belang van handhaving prevaleert boven de belangen van verzoekers, vooral gezien de klachten van omwonenden over geluidsoverlast. De uitspraak bevestigt dat handhaving van de geluidnormen noodzakelijk is en dat verzoekers niet kunnen terugvallen op eerdere fouten van de gemeente in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8064

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] h.o.d.n. [h.o.d.n.] (v.o.f.), te [vestigingsplaats] , verzoekers
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. S.M. Kemper, werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland).

Procesverloop

In het besluit van 15 november 2021 (primair besluit) heeft verweerder verzoekers gelast om binnen 8 weken de overtreding van artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit ongedaan te maken.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekers hebben hierop gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 januari 2022 ter zitting behandeld. Verzoekers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [A] , milieutechnisch medewerker toezicht en
[B] , medewerker milieukwaliteit geluid, allen werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland (ODWH).

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Verzoekers zijn eigenaar van restaurant [bedrijfsnaam 1] in [vestigingsplaats] . Op 13 augustus 2021, tussen 19:00 uur en 19:30 uur, hebben toezichthouders van de ODWH naar aanleiding van klachten uit de omgeving geluidmetingen uitgevoerd nabij het restaurant van verzoekers. Uit deze geluidmetingen blijkt dat niet wordt voldaan aan de geluidnormen van artikel 2.17, eerste lid 1, onder a, van het Activiteitenbesluit. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, gemeten op de gevel van een woning gelegen aan de [adres] [huisnummer 1] in [plaats] , bedraagt na correctie 51,9 dB(A), zijnde een overschrijding van de toepasselijke geluidnorm met ten minste 7 dB(A). Deze overschrijding wordt veroorzaakt door het geluid van de afzuiginstallatie op het dak van het restaurant van verzoekers.
2.2
Op 6 oktober 2021 heeft verweerder in verband hiermee aangekondigd handhavend te zullen optreden tegen verzoekers. Verzoekers hebben tegen dit voornemen bij brief van 18 oktober 2021 een zienswijze ingediend.
2.3
In het primaire besluit heeft verweerder verzoekers gelast om binnen 8 weken de overtreding van artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit op het adres [adres] [huisnummer 2] te [plaats] ongedaan te maken.
Indien verzoekers hieraan geen gevolg geven verbeuren zij een dwangsom van € 2.500,- per geconstateerde overtreding tot een maximum van € 10.000,-.
Verweerder heeft in het primaire besluit overwogen dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving moet worden afgezien. Onder deze omstandigheden moet het algemeen belang prevaleren boven het belang dat verzoekers hebben bij voortzetting van de illegale situatie, aldus verweerder.
3. De in het primaire besluit gestelde begunstigingstermijn liep tot en met 10 januari 2022. Bij e-mail van 16 december 2021 en bij brief van 17 december 2021 aan verzoekers heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot na de uitspraak op dit verzoek om voorlopige voorziening maar uiterlijk tot 3 februari 2022. Aangezien verzoekers na het verstrijken van deze termijn een dwangsom van maximaal € 10.000,- kunnen verbeuren, acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
Nu verzoekers tevens bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit is voldaan aan de voorwaarden om het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
4. Verzoekers voeren aan dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld en hiermee onvoldoende rekening heeft gehouden bij het bestreden besluit. Uit een rapportage geluidsmetingen van 7 april 2018 van de ODWH blijkt immers dat verweerder destijds al bekend was met de overschrijding van de geluidnorm door Brasserie [bedrijfsnaam 2] – die destijds in het pand was gevestigd – , maar toen niet handhavend heeft opgetreden.
Volgens verzoekers is het primaire besluit genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel.
Verder voeren zij aan dat de gestelde begunstigingstermijn te kort is, omdat zij een periode van 12 maanden nodig hebben om aan de last te kunnen voldoen.
5. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
6. Niet in geschil is dat sprake is van een overschrijding van deze geluidnormen. Aangezien blijkens het rapport van de toezichthouders van de ODWH van
28 september 2021 op 13 augustus 2021 op de gevel van een naastgelegen woning tussen 19:00 en 19:30 uur een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is gemeten van 51,9 dB(A), bedraagt deze overschrijding afgerond 7 (51,9 - 45) dB(A).
Verweerder was daarom bevoegd tot handhaving over te gaan.
7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
8.1
Gesteld noch gebleken is dat concreet zicht op legalisatie bestaat.
8.2
Verzoekers hebben bij hun zienswijze een rapport van de ODWH van een geluidmeting van 7 april 2018 overgelegd die is uitgevoerd in de omgeving van Brasserie [bedrijfsnaam 2] die destijds gevestigd was in het pand waarin zich thans het restaurant van verzoekers bevindt. Bij deze geluidmeting in 2018 is eveneens een overschrijding van de geluidsnorm van 7 dB(A) geconstateerd.
8.3
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat Brasserie [bedrijfsnaam 2] korte tijd na de geconstateerde overtreding zijn deuren sloot wegens faillissement. Nadien is het bedrijf gesloten gebleven, zodat het volgens verweerder niet langer mogelijk was om handhavend op te treden. Ter zitting heeft de medewerker milieukwaliteit van de ODWH verklaard dat hij heeft geconstateerd dat Brasserie [bedrijfsnaam 2] kort na de in april 2018 uitgevoerde meting gesloten was.
Volgens verzoekers is Brasserie [bedrijfsnaam 2] echter nog tot september 2018 open geweest, zodat niet valt in te zien waarom destijds niet handhavend is opgetreden terwijl nu wel tot handhaving is besloten.
8.4
De voorzieningenrechter begrijpt dat het voor verzoekers onrechtvaardig voelt dat handhavend optreden tegen Brasserie [bedrijfsnaam 2] in 2018 achterwege is gebleven, terwijl nu tegen dezelfde overtreding wél handhavend wordt opgetreden. Dit is echter geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder handhavend optreden nu achterwege had moeten laten. Zelfs als vastgesteld zou worden dat verweerder in 2018 een fout heeft gemaakt door niet te handhaven, kan niet van verweerder worden verlangd dat die fout nu wordt herhaald. Dat zou immers het onaanvaardbare gevolg hebben dat in het geheel niet meer handhavend opgetreden zou kunnen worden tegen de geluidsoverlast vanwege de afzuiginstallatie, terwijl vaststaat dat sprake is van een overtreding. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat er vorig jaar wederom klachten van omwonenden over geluidsoverlast zijn ingediend bij de ODWH vanwege de afzuiginstallatie. Verweerder heeft aan deze belangen van omwonenden terecht veel gewicht toegekend in zijn besluitvorming.
8.5
Het door verzoekers aangehaalde koopcontract met betrekking tot het pand aan de [adres] [huisnummer 2] , waarin in is opgenomen dat het pand voldoet aan de geldende regelgeving voor het uitoefenen van de in artikel 1 omschreven Horecavergunning, meer in het bijzonder aan de regelgeving in en op grond van de Wet milieubeheer, de Drank- en horecawet en de Woningwet, kan evenmin als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had moeten afzien. Verweerder is immers niet gebonden aan de inhoud van een koopcontract tussen particuliere partijen en de inhoud van dit contract doet er niet aan af dat bij gebruik van het pand voor een restaurant het Activiteitenbesluit moet worden nageleefd.
8.6
Ook het telefonisch contact dat verzoekers op 19 november 2020 zouden hebben gehad met een ambtenaar van de gemeente Leiden kan, voor zover dat betrekking had op mogelijk handhavend optreden vanwege overtreding van de geluidnormen, niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Niet aannemelijk is gemaakt dat tijdens dit gesprek is toegezegd dat niet handhavend zou worden opgetreden.
8.7
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhavend optreden had moeten worden afgezien.
9. De stelling dat de begunstigingstermijn te kort is hebben verzoekers naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. De begunstigingstermijn strekt ertoe de overtreding te beëindigen, waarbij als uitgangspunt geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Voor de vraag of een begunstigingstermijn in redelijkheid kan worden gesteld is slechts van belang of binnen die termijn aan de last kan worden voldaan en niet of de overtreder dat op een vanuit bedrijfseconomisch opzicht zo gunstig mogelijke wijze kan doen. In dit geval is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het niet mogelijk is de geconstateerde overtreding binnen de gestelde begunstigingstermijn te beëindigen. Zelfs als verzoekers gevolgd worden in hun betoog dat beëindiging van de overtreding slechts mogelijk is door het aanpassen of geheel vervangen van de afzuiginstallatie, is niet aannemelijk geworden dat dit niet mogelijk was binnen de gestelde begunstigingstermijn. Het artikel op de website van nu.nl, dat verzoekers als bijlage bij het verzoekschrift hebben overgelegd en waarin is vermeld dat de wachttijden voor loodgieters en installateurs verder oplopen, acht de voorzieningenrechter in dit verband onvoldoende. Verweerder heeft aan verzoekers mogen tegenwerpen dat zij geen informatie – bijvoorbeeld schriftelijke reacties op offerteaanvragen – hebben overgelegd waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk pogingen hebben ondernomen om de afzuiginstallatie aan te passen of te vervangen en waarin wordt bevestigd dat dit niet mogelijk is binnen de gestelde begunstigingstermijn. Onder die omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de gestelde begunstigingstermijn onredelijk kort was.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het bestreden besluit naar verwachting standhouden in bezwaar. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022.
griffier
de voorzieningenrechter is
verhinderd mede te ondertekenen