ECLI:NL:RBDHA:2022:6318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
22/3372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door Autoriteit Persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, woonachtig in Frankrijk, tegen de Autoriteit Persoonsgegevens. Eiser had eerder een bezwaar ingediend tegen een besluit van de Autoriteit, maar deze had niet tijdig een besluit genomen. Eiser heeft de rechtbank verzocht om te oordelen over het niet tijdig nemen van een besluit door de Autoriteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn was overschreden en dat het beroep ontvankelijk was. De rechtbank heeft geen zitting noodzakelijk geacht en het beroep kennelijk gegrond verklaard. De Autoriteit is opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de Autoriteit in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Autoriteit het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] (Frankrijk), eiser,

en

Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 1 november 2021 (zaaknummer: SGR 21/2081) heeft deze rechtbank het beroep voor zover het betrekking heeft op het besluit van 25 maart 2021 doorverwezen naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
Bij brief van 1 juni 2022 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op voornoemd bezwaar.
Bij brief van 3 juni 2022 heeft de rechtbank verweerder, onder andere, verzocht, binnen twee weken na de dagtekening van de brief, mede te delen of de termijn waarbinnen in deze procedure een besluit moet worden genomen is verstreken. Hierop heeft verweerder bij brief van 16 juni 2022 gereageerd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van
8 april 2022 is verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken later beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
5. Verweerder heeft in zijn brief van 16 juni 2022 meegedeeld dat vanwege de termijnoverschrijding een volledige dwangsom op grond van artikel 4:17 van de Awb is verbeurd.
6. Gelet op het vorenstaande is het beroep ontvankelijk en is sprake van overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank acht geen onderzoek ter zitting noodzakelijk en zal met toepassing van artikel 8:54 van de Awb het beroep kennelijk gegrond verklaren.
7. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen.
8. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
9. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beslissing op bezwaar niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
10. Nu de rechtbank niet is gebleken dat verweerder een besluit heeft genomen over de hoogte van de dwangsom zal de rechtbank op grond van artikel 8:55c van de Awb alsnog de hoogte van de dwangsom vaststellen. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder de ingebrekestelling op 8 april 2022 heeft ontvangen. De hierin gestelde termijn van twee weken heeft daarmee gelopen tot en met 22 april 2022. De rechtbank stelt dan ook vast dat een dwangsom over 42 dagen is verbeurd. Gezien het bepaalde in artikel 4:17, tweede lid, van de Awb bedraagt de hoogte van de verbeurde dwangsom € 1.442,-.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op, binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak, alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
F.J. Leegstraten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 van de Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.