In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eisers, een moeder en haar minderjarige kinderen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvragen buiten behandeling heeft gesteld omdat deze niet voldeden aan de gestelde voorwaarden. Eisers hebben echter betoogd dat zij hun identiteit, nationaliteit en gezinsband hebben aangetoond met officiële documenten, en dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvragen niet in behandeling zijn genomen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende inhoudelijk heeft gemotiveerd waarom de overgelegde documenten en verklaringen niet voldoende waren. Bovendien heeft de rechtbank opgemerkt dat de staatssecretaris in zijn besluitvorming niet heeft gereageerd op de overgelegde bewijsstukken en dat het verzoek om DNA-onderzoek niet in lijn was met de eerdere afwijzing van de aanvragen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eisers, die zijn vastgesteld op € 1.518.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en gemotiveerde besluitvorming door de staatssecretaris in zaken die betrekking hebben op nareis en de rechten van minderjarige kinderen.