ECLI:NL:RBDHA:2022:6303
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en aanvraag wijziging verblijfsdoel wegens huiselijk geweld
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn partner, die geldig was tot 29 september 2025. Echter, de relatie met de partner eindigde op 8 juni 2021, waardoor de eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning. De staatssecretaris heeft op 23 december 2021 de verblijfsvergunning van de eiser ingetrokken met terugwerkende kracht tot 8 juni 2021 en de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden' afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen dit besluit werd op 17 maart 2022 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 17 juni 2022 behandeld. De eiser heeft aangevoerd dat hij in aanmerking komt voor wijziging van de verblijfsvergunning op basis van huiselijk geweld. De staatssecretaris heeft echter voldoende gemotiveerd dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor slachtoffers van huiselijk geweld, zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen bewijs heeft overgelegd van aantoonbaar ondervonden geweld binnen de familie en dat de door hem overgelegde WhatsApp-berichten en verklaringen van vrienden en familie onvoldoende gewicht hebben.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf als slachtoffer van huiselijk geweld. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.