ECLI:NL:RBDHA:2022:6302
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende verblijfvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. Taheri, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 23 december 2021 de verblijfvergunning van verzoeker had ingetrokken met terugwerkende kracht tot 8 juni 2021. Tevens was de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden' afgewezen. Het bezwaar van verzoeker tegen dit primaire besluit werd op 17 maart 2022 ongegrond verklaard door de staatssecretaris.
Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan buiten zitting. In een eerdere uitspraak in een andere zaak (NL22.5069) had de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.