ECLI:NL:RBDHA:2022:6300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
NL22.4848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvragen en gezinsleven in het kader van artikel 8 EVRM

In deze zaak hebben eiseressen, [Naam 1] en [Naam 2], beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun mvv-aanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank Den Haag heeft op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris had in zijn besluiten van 24 juni 2021 de aanvragen afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en zijn moeder, noch van hechte persoonlijke banden tussen de referent en zijn zus. Eiseressen, die de Syrische nationaliteit hebben, stelden dat de moord op de vader van referent een grote impact op het gezin heeft gehad en dat hierdoor de onderlinge gezinsband bijzonder hecht is geworden.

De rechtbank heeft overwogen dat de normale emotionele banden tussen ouders en meerderjarige kinderen niet noodzakelijkerwijs onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM vallen, tenzij er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en zijn moeder. Ook de banden tussen de referent en zijn zus werden als niet hecht genoeg beoordeeld om onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM te vallen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris terecht had afgezien van het horen van eiseressen in bezwaar, omdat er geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit.

De rechtbank heeft het beroep van eiseressen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.4848

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1] en [Naam 2], eiseressen

v-nummers: [Nummer 1] en [Nummer 2]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

In de besluiten van 24 juni 2021 (primaire besluiten) heeft verweerder de mvv [1] -aanvragen van eiseressen afgewezen.
In het besluit van 18 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen tegen de besluiten van 24 juni 2021 ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2022 op zitting behandeld. Namens eiseressen is verschenen [Naam 3] [2] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseressen stellen de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [Geboortedatum 1] respectievelijk [Geboortedatum 2]. Referent heeft op 23 december 2020 een aanvraag ingediend voor eiseressen voor afgifte van een mvv met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’. [Naam 1] is de moeder van referent en [Naam 2] is de zus van referent. Referent heeft rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Standpunt verweerder

2. Bij besluiten van 24 juni 2021 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Verweerder stelt dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn moeder en evenmin van hechte persoonlijke banden tussen referent en zijn zus. Ook is geen sprake van hechte persoonlijke banden tussen de moeder van referent en haar kleinkinderen. Er is dus geen gezinsleven tussen referent en eiseressen en de moeder van referent en haar kleinkinderen in de zin van artikel 8 van het EVRM [3] . Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen de besluiten van 24 juni 2021 ongegrond verklaard.
Standpunt eiseressen
3. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aanneemt tussen referent en eiseressen. De moord op de vader van referent heeft een grote impact gehad op het gezin. De onderlinge gezinsband is daardoor bijzonder hecht geworden. Alleen al daarom is sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dat niet het geval is. Referent heeft in het aanmeldgehoor verklaard dat hij niet in zijn studierichting heeft gewerkt. Dat betekent niet dat hij niet heeft gewerkt in Syrië en dus het gezin financieel ondersteunde. De medische problemen van de moeder van referent hebben tot gevolg dat zij hulpbehoevend is en niet zelfstandig kan functioneren. De banden die eiseressen hebben met Nederland zijn sterker dan de banden met Syrië of Turkije. Verweerder heeft ten onrechte niet de asielgerelateerde gronden betrokken bij de besluitvorming. Juist hierdoor is sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Turkije stuurt Syrische vluchtelingen terug naar Syrië. Tot slot stellen eiseressen dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen.
Oordeel van de rechtbank
Griffierecht
4. Eiseressen hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Op grond van de beschikbare informatie is voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseressen voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom toegewezen.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn moeder
5. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM [4] vallen de relaties tussen volwassen familieleden (zoals referent en eiseressen) niet noodzakelijkerwijs onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM. Dit is pas het geval als er buiten de normale affectieve banden bijkomende elementen van afhankelijkheid worden aangetoond, zodat sprake is van meer dan de gebruikelijke emotionele afhankelijkheid (‘more than normal emotional ties’). [5] Verder volgt uit jurisprudentie van het EHRM dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, er een is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Voor de beoordeling of daarvan sprake is, kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst. [6]
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn moeder. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
7. Dat referent tot zijn vertrek uit Turkije heeft samengewoond met zijn moeder en vindt dat dit ook zijn rol is als zoon, duidt op een goede band tussen referent en zijn moeder. Hieruit volgt echter nog niet dat de normale emotionele banden tussen ouders en meerderjarige kinderen worden overstegen. Nog los van de discussie over het al dan niet geven van financiële ondersteuning in Syrië, heeft verweerder er terecht op gewezen dat referent zijn moeder ook vanuit Nederland financieel kan blijven ondersteunen. Dit zorgt dus ook niet voor een bijzondere afhankelijkheid. Verweerder heeft vervolgens terecht opgemerkt dat een emotionele band tussen ouder en meerderjarig kind gebruikelijk is. Het feit dat de vader van referent is overleden, maakt niet dat er sprake is van een emotionele band tussen referent en zijn moeder die de normale band tussen ouder en meerderjarig kind overstijgt. De moeder van referent heeft medische klachten. Uit de overgelegde stukken en hetgeen op zitting naar voren is gebracht blijkt niet dat zijn moeder vanwege haar gezondheid exclusief afhankelijk is van referent. Over de asielgerelateerde aspecten heeft verweerder terecht opgemerkt dat deze alleen een rol kunnen spelen bij de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie als de ouder voor haar veiligheid exclusief afhankelijk is van de bescherming van haar meerderjarige kind. Dat hiervan sprake zou zijn is niet aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt. Tot slot heeft verweerder terecht opgemerkt dat de banden van eiseres met Syrië en Turkije sterker zijn dan de banden met Nederland. Het enkele feit dat haar zoon nu in Nederland woont, maakt niet dat de banden met Nederland nu sterker zijn.
8. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de moeder van referent niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een te beschermen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Hechte persoonlijke banden tussen referent en zijn zus
9. Verweerder neemt op grond van zijn beleid [7] aan dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen broers en zussen als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Deze hechte persoonlijke banden moeten de gebruikelijke banden tussen broers en zussen overstijgen.
10. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat tussen referent en zijn zus geen sprake is van hechte persoonlijke banden. Dat referent stelt dat hij na het overlijden van zijn vader een vaderrol op zich heeft genomen, maakt niet dat hierdoor de gebruikelijke banden tussen referent en zijn zus worden overstegen. Daarbij komt dat referent niet heeft onderbouwd hoe die vaderrol er dan uit heeft gezien en in welke verhouding dat dan moet worden gezien tot het feit dat de moeder van referent steeds de ouderrol voor haar dochter is blijven vervullen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de zus van referent niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een te beschermen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Hechte persoonlijke banden tussen oma en haar kleinkinderen
11. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM volgt dat de vraag of sprake is van familie- of gezinsleven tussen (minderjarige) kleinkinderen en hun grootouders in het kader van artikel 8 van het EVRM een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Bij de beantwoording van de vraag of familie- en gezinsleven bestaat, moet verweerder de banden van grootouders met een kleinkind, zoals die zijn gevormd door de feitelijke omstandigheden, betrekken.
12. In dit geval heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen de moeder van referent en de kinderen van referent. Ze hebben weliswaar samengewoond, maar referent en zijn vrouw hebben altijd de ouderrol voor hun kinderen vervuld. Er is niet aangetoond dat de moeder van referent zodanige zorgtaken heeft verricht dat daardoor de banden met haar kleinkinderen de gebruikelijke banden overstijgen. Daarom heeft verweerder terecht vastgesteld dat in dit geval geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen de moeder van referent en haar kleinkinderen.
Hoorplicht
13. Wat betreft het beroep van eiseressen dat sprake is van schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank het volgende. Van het horen in bezwaar mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb [8] worden afgezien, als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat eiseressen daartegen in bezwaar hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit geval aan deze maatstaf heeft voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Referent in deze procedure, zoon respectievelijk broer van eiseressen.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Arrest van het EHRM van 12 april 2010,
6.Arrest van het EHRM van 17 april 2012,
7.Dit staat in B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Algemene wet bestuursrecht.