ECLI:NL:RBDHA:2022:6300
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing mvv-aanvragen en gezinsleven in het kader van artikel 8 EVRM
In deze zaak hebben eiseressen, [Naam 1] en [Naam 2], beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun mvv-aanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank Den Haag heeft op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris had in zijn besluiten van 24 juni 2021 de aanvragen afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en zijn moeder, noch van hechte persoonlijke banden tussen de referent en zijn zus. Eiseressen, die de Syrische nationaliteit hebben, stelden dat de moord op de vader van referent een grote impact op het gezin heeft gehad en dat hierdoor de onderlinge gezinsband bijzonder hecht is geworden.
De rechtbank heeft overwogen dat de normale emotionele banden tussen ouders en meerderjarige kinderen niet noodzakelijkerwijs onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM vallen, tenzij er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en zijn moeder. Ook de banden tussen de referent en zijn zus werden als niet hecht genoeg beoordeeld om onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM te vallen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris terecht had afgezien van het horen van eiseressen in bezwaar, omdat er geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit.
De rechtbank heeft het beroep van eiseressen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.