ECLI:NL:RBDHA:2022:63

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
AWB 20/6798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag nareis op basis van onvoldoende bewijs van pleegrelatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, die zich willen vestigen bij hun zus en pleegmoeder, een mvv-aanvraag ingediend. De aanvraag is afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd van hun pleegrelatie. De rechtbank heeft op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eisers ongegrond is verklaard. De rechtbank oordeelt dat het de verantwoordelijkheid van eisers is om de benodigde documenten te overleggen ter ondersteuning van hun aanvraag. Verweerder heeft in eerdere correspondentie aangegeven dat de aanvraag incompleet was en heeft eisers de kans gegeven om aanvullende stukken aan te leveren, wat zij niet hebben gedaan. Tijdens de procedure is gebleken dat een contactpersoon van eisers heeft verklaard dat referente niet hun pleegmoeder is, maar alleen hun oudste zus. Dit heeft de rechtbank meegenomen in haar overwegingen. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat de pleegrelatie niet is aangetoond, en dat eisers daarom niet in aanmerking komen voor nareis. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden, aangezien er geen reden was om aan te nemen dat de bezwaren van eisers tot een ander besluit zouden leiden. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6798

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , V-nummer: [V-nummer 1] ,

[eiser 2], V-nummer: [V-nummer 2] ,
[eiseres], V-nummer: [V-nummer 3] ,
samen te noemen “eisers”
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers voor een mvv [1] in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 7 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. [referente] (referente) was aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was namens verweerder aanwezig mr. [A].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers hebben een mvv-aanvraag ingediend. Zij willen graag verblijven bij hun zus, referente, die ook hun pleegmoeder zou zijn. De aanvraag is afgewezen, omdat volgens verweerder geen documenten zijn overgelegd waarmee de pleegrelatie is aangetoond en uit telefonisch contact met het contactpersoon van eisers bij VWN [2] volgt dat referente niet hun pleegmoeder is. Zij komen daarom niet in aanmerking voor nareis.
Wat vinden eisers in beroep?
2. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij voeren aan dat ze wel degelijk de pleegkinderen van referente zijn. Verweerder heeft de conclusie over de pleegrelatie uitsluitend gebaseerd op het telefonische contact met VWN. Eisers wijzen erop dat hun moeder inmiddels is overleden en dat zij, gelet op de bijzondere omstandigheden, daarvoor ook al niet meer tot het gezin van hun moeder behoorden. Verder heeft verweerder niet voor het eerst in het bestreden besluit omstandigheden uit hun vorige procedure mogen tegenwerpen. Hierbij is des te meer van belang dat eisers ten onrechte niet zijn gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1
De rechtbank stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van eisers is om bij hun aanvraag de benodigde stukken over te leggen. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag van eisers bij brief van 27 september 2019 (hierna: de brief) laten weten dat hun aanvraag incompleet was. Eisers zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om (met documenten) onder meer de pleegrelatie aan te tonen. Zij hebben evenwel geen nadere stukken overgelegd.
3.2
Een paar dagen na die brief heeft de contactpersoon die namens eisers de aanvraag had ingediend, telefonisch contact opgenomen met de IND [3] . Zij heeft toen aangegeven dat referente niet de pleegmoeder is van eisers, maar alleen hun oudste zus. Dit staat ook in de telefoonnotitie die verweerder heeft overgelegd. Eisers hebben hier verder niet op gereageerd.
3.3
Daarbij komt dat verweerder in het bestreden besluit heeft betrokken dat eisers eerder een soortgelijke aanvraag hebben ingediend. In die procedure is in het besluit op bezwaar onder meer geconcludeerd dat de pleegrelatie niet aannemelijk was gemaakt. Eisers hebben toen geen beroep ingesteld tegen dat besluit.
3.4
Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat niet is aangetoond dat sprake is van een pleegrelatie en dat eisers daarom niet in aanmerking komen voor nareis. Anders dan eisers betogen is de telefonische verklaring niet de directe dan wel enige reden om de aanvraag van eisers af te wijzen. Verweerder heeft in de telefonische verklaring een bevestiging kunnen zien van zijn standpunt.
3.5
Dat de moeder van eisers inmiddels is overleden en dat eisers vóór het overlijden van hun moeder ook al tot het gezin van referente behoorden, leidt niet tot een ander oordeel. Los van het feit dat eisers deze stelling niet hebben onderbouwd, doet dit niet af aan de omstandigheid dat eisers hun aanvraag onvoldoende hebben onderbouwd.
3.6
De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat verweerder hun vorige procedure niet heeft mogen betrekken in het bestreden besluit. Verweerder maakt op grond van het bezwaar een volledige heroverweging [4] . In dit geval is verweerder met het betrekken van de vorige procedure niet buiten de grenzen getreden die zijn gesteld aan de heroverweging in bezwaar.
3.7
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Verweerder mag van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit [5] . Aan deze maatstaf is volgens de rechtbank voldaan. Hierbij wijst de rechtbank op de motivering van het primaire besluit, op de omstandigheid dat eisers geen nadere stukken hebben ingediend na ontvangst van de brief van 27 september 2019 en op de inhoud van het bezwaar.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Vluchtelingenwerk Nederland.
3.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
4.Zie ook artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.