ECLI:NL:RBDHA:2022:6274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
22-2902
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor de bouw van een fietsbrug en de vereiste aanlegvergunning

Op 29 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die was verleend voor de aanleg van een fietsbrug tussen de Voorweg en het Pot- en Containerteeltgebied te Hazerswoude-Dorp. De voorzieningenrechter heeft in deze tussenuitspraak vastgesteld dat het college verzuimd heeft om de vereiste aanlegvergunning aan te vragen, zoals voorgeschreven in artikel 2.7 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De voorzieningenrechter heeft de rechtmatigheid van het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt, gezien de afstand van zijn woning tot de geprojecteerde brug. Eiser heeft aangevoerd dat het college ten onrechte het advies van de Commissie bezwaarschriften naast zich heeft neergelegd en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de archeologische waarden in het gebied. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college niet heeft onderkend dat voor de aanleg van de brug ook een aanlegvergunning vereist is, omdat er heipalen moeten worden geslagen die dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld gaan.

De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het besluit te herstellen en heeft de werking van het bestreden besluit geschorst tot aan de einduitspraak. Tevens is bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/2873 en SGR 22/2902
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juni 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht in de bodemprocedure, in de zaken tussen

[verzoeker/eiser], uit [woonplaats],

verzoeker in zaaknummer SGR 22/2902,
eiser in zaaknummer SGR 22/2873,
hierna te noemen: eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn(het college)
(gemachtigde: E. Falan).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij] B.V., vergunninghoudster.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen het besluit van het college van 22 april 2022 [1] .
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen [2] . Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Uit artikel 8:86, eerste lid, van de Awb volgt dat de voorzieningenrechter in het geval toepassing wordt gegeven aan die bepaling, zoals in dit geval, dezelfde uitspraakbevoegdheden heeft als de rechtbank. Dit houdt in dat ook in het kader van de toepassing van artikel 8:86 van de Awb toepassing kan worden gegeven aan artikel 8:51a van de Awb (de zogenoemde bestuurlijke lus) in combinatie met de bevoegdheden opgenomen in de artikelen 8:80a en 8:80b van de Awb.
Het college heeft met het besluit van 7 september 2021 een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een fietsbrug tussen de Voorweg en het Pot- en Containerteeltgebied (PCT-gebied) te Hazerswoude-Dorp. Met het bestreden besluit van 22 april 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dit besluit gebleven.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en [A] en [B], als waarnemers van de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Het bouwplan, waarvoor vergunninghoudster op 28 juni 2021 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend, voorziet in de aanleg van een fietsbrug tussen de Voorweg en het PCT-gebied te Hazerswoude-Dorp. De fietsbrug is voorzien naast het adres [adres 2] [huisnummer].
1.2
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.3
In het bestreden besluit heeft het college, in afwijking van het advies van de Commissie bezwaarschriften (de commissie) van 28 februari 2022, het besluit van
7 september 2021 gehandhaafd. Het college heeft hierin overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met de bestemming “Waarde-Archeologie 3” van het geldende paraplubestemmingsplan Archeologie (2019), omdat geen werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlak groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm. Daarnaast is overwogen dat op basis van een uitgevoerde quickscan is gebleken dat in het plangebied van de brug geen archeologische resten worden verwacht.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1
In de eerste plaats moet de vraag worden beantwoord of eiser als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt.
3.2
Gelet op de relatief korte afstand van de woning van eiser tot de geprojecteerde brug, circa 100 meter, kan eiser naar het oordeel van de voorzieningenrechter als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
4. Eiser voert aan dat het college in het bestreden besluit ten onrechte het advies van de commissie naast zich heeft neergelegd. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat het hem primair te doen is om de slechte communicatie van de gemeente met omwonenden en om de doorkruising van de groene bufferzone tussen de Voorweg en het PCT-terrein, die naar zijn mening het resultaat is van de aanleg van de brug en het fietspad.
5. De commissie is van mening - zo blijkt uit haar advies van 28 februari 2022 - dat niet vaststaat dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan “PCT terrein” en het paraplubestemmingsplan “Archeologie” en heeft om die reden geadviseerd het besluit van 7 september 2021 te herroepen. Daarbij heeft de commissie overwogen dat het college noch in het dossier, noch tijdens de hoorzitting een archeologisch rapport heeft overgelegd waaruit blijkt dat de werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
6. Omtrent het bezwaar van eiser dat hij onvolledig dan wel onjuist is geïnformeerd over de exacte plannen van de gemeente overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Deze beroepsgrond heeft met name betrekking op het aanleggen van verharding ten behoeve van het toekomstige fietspad en valt buiten de reikwijdte van het bestreden besluit, omdat dit uitsluitend betrekking heeft op het realiseren van een fietsbrug.
Daarnaast is van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de fietsbrug kennis gegeven in het Gemeenteblad van 6 juli 2021. Hierin is vermeld dat op 28 juni 2021 een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een fietsbrug, tussen de Voorweg en het PCT gebied te Hazerswoude-Dorp, V2021/542 is ingediend. Dit betekent dat eiser vanaf dat moment op de hoogte had kunnen zijn van de aanvraag. Van onjuiste of onvolledige publicatie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
7.1
Verder voert eiser aan dat het de bedoeling van de gemeente was om een recreatief fietspad aan te leggen in de groenzone tussen de Voorweg en het PCT-terrein naar het Bentwoud. Er wordt echter een fietspad voor woon- en werkverkeer aangelegd naar het PCT-terrein, waarmee de groenstrook, die volgens eiser moet worden behouden, wordt doorbroken.
7.2
Deze beroepsgrond heeft niet zozeer betrekking op de bouw van de brug, maar op het tracé van het fietspad, dat in deze procedure niet voorligt. Eisers bezwaren hiertegen kunnen in deze procedure daarom niet aan de orde komen. Hierbij merkt de voorzieningenrechter overigens wel op dat de ontwikkeling die eiser ongewenst vindt, reeds met het bestemmingsplan “PCT-terrein” mogelijk is gemaakt doordat aan de gronden waarop het fietspad en het bouwplan zijn voorzien de bestemming “Groen” is toegekend.
8.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of regels die zijn gesteld op grond van artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
8.2
Ter plaatse gelden het bestemmingsplan “PCT terrein” (bestemmingsplan) en het parapluplan “Archeologie” (het parapluplan). De gronden waarop het bouwplan is voorzien hebben de enkelbestemming “Groen”.
Tevens geldt de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 3” (parapluplan).
8.3
Ingevolge artikel 5.1 van de planregels zijn de voor 'Groen' aangewezen gronden onder meer bestemd voor fiets- en voetpaden.
Op grond van artikel 5.2 van de planregels mag op deze gronden worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met de enkelbestemming “Groen”.
10. Eiser voert aan dat het college in het bestreden besluit met betrekking tot de archeologische waarden ten onrechte heeft gemeend te kunnen volstaan met een quickscan.
11. Ingevolge artikel 4.1 van de regels van het parapluplan zijn de gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 3' mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.
In artikel 4.2, onder a, van deze planregels is bepaald dat op deze gronden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 4.1 bedoelde bestemming worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijn genomen.
In artikel 4.2, onder b, van deze planregels is bepaald dat op deze gronden tevens bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijn genomen.
Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, ten zesde, van deze planregels is het onder meer verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren (aanlegvergunning): het heien van palen en slaan van damwanden.
In artikel 4.4 van die regels is onder meer bepaald dat het verbod zoals bedoeld in artikel 4.3 niet van toepassing is indien de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 100 m2 worden uitgevoerd.
12.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat in dit geval ten behoeve van de aanleg van de brug 6 heipalen dieper dan 0,3 meter moeten worden geslagen, zodat niet is voldaan aan artikel 4.4 van de regels van het parapluplan. Dit betekent dat op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de planregels tevens een aanlegvergunning is vereist. Het college heeft dit niet onderkend.
12.2
Dit betekent dat de aanvraag ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo tevens op deze activiteit betrekking had moeten hebben. De aanvraag van 28 juni 2021 ziet echter alleen op het bouwen van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Verweerder had vergunninghoudster met toepassing van artikel 4:5 van de Awb daarom de gelegenheid moeten bieden om de aanvraag in die zin aan te vullen, dat deze tevens betrekking heeft op de activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo.
12.3
Dit betekent dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo en artikel 4:5 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt.
13. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de voorzieningenrechter dan een tussenuitspraak.

Conclusie en gevolgen

14.1
De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen. Dat herstellen kan in dit geval uitsluitend door vergunninghoudster met toepassing van artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid te bieden om de aanvraag in die zin aan te vullen, dat deze tevens betrekking heeft op de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, waarop vervolgens een besluit moet worden genomen. De voorzieningenrechter bepaalt de termijn waarbinnen het college de gebreken kan herstellen op 10 weken (2 weken voor het indienen van de aanvraag en 8 weken beslistermijn) na verzending van deze uitspraak.
14.2
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de voorzieningenrechter meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid dit gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de voorzieningenrechter eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de voorzieningenrechter zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
14.3
Om onomkeerbare gevolgen te voorkomen totdat een einduitspraak zal zijn gedaan, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het bestreden besluit en het primaire besluit zullen worden geschorst tot aan de einduitspraak op het beroep.
15. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16. De voorzieningenrechter houdt in de bodemprocedure iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat hij over de proceskosten en het griffierecht in die zaak nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
in de bodemprocedure (SGR 22/2873)
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • draagt het college op om binnen twee weken aan de voorzieningenrechter mede te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan;
in het verzoek om voorlopige voorziening (SGR 22/2902)
  • bepaalt dat de werking van het bestreden besluit van 22 april 2022 en het primaire besluit van 7 september 2021 wordt opgeschort tot en met het tijdstip waarop einduitspraak wordt gedaan in de zaak met zaaknummer SGR 22/2873;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op de voorlopige voorziening, staat geen rechtsmiddel open.
Tegen de tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zaaknr.: SGR 22/2902
2.Zaaknr.: SGR 22/2873