ECLI:NL:RBDHA:2022:6259
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar kennelijk ongegrond
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren op 28 september 1980 en van Turkse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Het bestreden besluit, genomen op 8 maart 2022, verklaarde het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk omdat hij geen gronden van bezwaar binnen de gestelde termijn had ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De eiser voerde aan dat hij alle juiste gegevens had ingediend en dat er volgens het associatierecht met Turkije geen puntensysteem geldt voor Turkse onderdanen die een verblijfsaanvraag indienen in het kader van arbeid als zelfstandige. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat de eiser tijdig gronden van bezwaar had ingediend. Daarom werd het beroep kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.