ECLI:NL:RBDHA:2022:6253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
09-145223-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met aanmerkelijke schuld en overschrijding van de redelijke termijn

Op 29 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 januari 2019 in 's-Gravenhage een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met zijn auto tegen de verkeersrichting in en negeerde daarbij verkeersborden. Tijdens het achteruitrijden heeft hij een voetganger aangereden, die als gevolg van de aanrijding is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, met een partiële vrijspraak voor enkele onderdelen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. Tevens werd er rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, wat resulteerde in een lagere taakstraf dan oorspronkelijk gevorderd. De rechtbank heeft de straffen gegrond op de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/145223-19
Datum uitspraak: 29 juni 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte ],
geboren op [geboortedatum en plaats] ,
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 15 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.R. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.L.I. Jansen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 juni 2022 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 januari 2019 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, het Spui en/of de Uilebomen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig
en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse immers is hij in strijd met bord D2 de vluchtheuvel aan de linkerzijde gepasseerd waardoor hij op de rijbaan
bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en/of (vervolgens)
- zijn auto tot stilstand heeft gebracht en vervolgens achteruit is gereden en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate naar achteren en/of in zijn spiegels heeft gekeken en/of is blijven kijken en/of (vervolgens)
- het zicht in de linkerbuitenspiegel (ernstig) werd belemmerd door vogelpoep en/of (vervolgens)
- terwijl een voetganger zich (dicht) achter de auto bevond geen, althans onvoldoende acht heeft geslagen op het zoemersignaal van de (parkeer)sensoren en/of display van het mulitmediasysteem en/of (vervolgens)
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekende voetganger tengevolge waarvan hij in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor die voetganger ten val is gekomen en/of
- hij achteruit en/of vooruit rijdend met één of meer wielen van zijn auto over het hoofd en/of het lichaam van die voetganger is gereden waardoor een ander te weten die voetganger ( [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 januari 2019 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, het Spui, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse immers is hij in strijd met bord D2 de vluchtheuvel aan de linkerzijde gepasseerd waardoor hij op de rijbaan
bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en/of (vervolgens)
- zijn auto tot stilstand heeft gebracht en vervolgens achteruit is gereden en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate naar achteren en/of in zijn spiegels heeft gekeken en/of is blijven kijken en/of (vervolgens)
- het zicht in de linkerbuitenspiegel (ernstig) werd belemmerd door vogelpoep en/of (vervolgens)
- terwijl een voetganger zich (dicht) achter de auto bevond geen, althans onvoldoende acht heeft geslagen op het zoemersignaal van de (parkeer)sensoren en/of display van het mulitmediasysteem en/of (vervolgens)
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekende voetganger tengevolge waarvan hij in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor die voetganger ten val is gekomen en/of
- hij achteruit en/of vooruit rijdend met één of meer wielen van zijn auto over het hoofd en/of het lichaam van die voetganger is gereden waardoor een ander te weten die voetganger ( [slachtoffer] ) werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde met daarbij partiële vrijspraak voor het achteruit en/of vooruit rijden over het lichaam en/of het hoofd van het slachtoffer. Volgens de officier van justitie moet het handelen van de verdachte worden aangemerkt als “aanmerkelijk onvoorzichtig”.
Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft de volgende bewijsmiddelen gebruikt voor het bewijs.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [PL-nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, basisteam Leidschendam - Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 73).
1. Het proces-verbaal van aanrijding misdrijf, opgemaakt op 9 april 2019, voor zover inhoudende (p. 2 en 4):
Locatie ongeval
Datum: 6 januari 2019
Adres: Spui
Plaats: 's-Gravenhage
Nadere plaatsaanduiding : Uilenbomen
[verdachte ] reed in zijn voertuig over het Spui komende uit de richting Pletterijkade te Den Haag gaande in de richting van het Zieken te Den Haag. Toen [verdachte ] in de richting van het Zieken reed, hield hij links aan waardoor
hij op de verkeerde weghelft terecht kwam. Door tegen het verkeer in te rijden heeft
[verdachte ] het bord D2 genegeerd. Toen [verdachte ] haaientanden tegen kwam die voor hem verkeerd op het wegdek stonden realiseerde hij zich dat hij op de verkeerde weghelft zat. [verdachte ] is toen achteruit gereden. Op het moment dat [verdachte ] achteruit reed stak voetganger [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt dat hiermee “ [slachtoffer] ” wordt bedoeld)het Spui over en kwam linksachter de auto. [verdachte ] had dit niet gezien waardoor er een aanrijding ontstond. Voetganger [slachtoffer] heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is overgebracht naar het ziekenhuis waar zij aan haar verwondingen is overleden.
Betrokken 1 (voertuig)
Voertuig [personenauto]
Bestuurder [verdachte ]
Betrokken 2 (persoon)
Voetganger
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [voornamen slachtoffer] .
3. Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte ] , opgemaakt op 6 januari 2019, voor zover inhoudende (p. 14 en 15):
De verdachte verklaarde:
Ik reed met mijn voertuig, Volvo v40. Ik kwam uit de richting van het Rijswijkseplein en ik reed in de richting van het Spui. Ik was voornemens de kruising over te steken om naar de Bierkade te rijden. Echter toen ik de kruising naderde hield ik de linker rijbaan aan. Op het moment dat ik de kruising wilde oversteken zag ik wat verder op het wegdek haaientanden staan maar dan omgekeerd. Ik realiseerde mij op dat moment dat ik verkeerd reed en op de rijbaan voor tegemoet komend verkeerd zat. Ik was ongeveer 5 meter verkeerd gereden. Ik wilde hierop gelijk terug rijden. Ik reed vervolgens naar achteren en ik hoorde een klap. Ik hoorde die klap aan de achterzijde van mijn auto. Ik voelde dat ik iets had geraakt.
4. Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte ] , opgemaakt op 7 april 2019, voor zover inhoudende (p. 16-19):
Toen ik de vluchtheuvel aan de linkerzijde wilde passeren, zag ik de dwangpijl.
Ik ben direct gaan remmen.
5. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , opgemaakt op 7 januari 2019, voor zover inhouden (p. 23):
De getuige verklaarde:
Op 6 januari 2019 liep ik over het Spui komende uit de richting van het centrum en gaande in de richting van het Rijswijkseplein. Ter hoogte van de Uilebomen bij de middenberm staken wij de weg over. Aan de overzijde stonden wij op de brug toen ik een donkere auto tegen de rijrichting zag gaan spookrijden. Ik zag dat het voertuig stopte. Ik zag dat het voertuig achter uit ging rijden. Ik zag dat de vrouw over ging steken, ik zag dat de bestuurder van die donkere auto haar niet zag. Ik zag dat die vrouw door de auto werd geraakt en ten val kwam.
6. Het geschrift, te weten Schouwverslag opgesteld door [forensisch arts KNMG] d.d. 7 januari 2019, voor zover inhoudende:
Cliënt [slachtoffer]
Overlijdensdatum 07-01-2019
Conclusie
Niet-natuurlijk overlijden.
7. Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van [getuige 2] d.d. 5 februari 2021, voor zover inhoudende:
Als ik (de doodsoorzaak in het Schouwverslag) nu op zou schrijven zou ik opschrijven: “direct inwerkend geweld op de schedel met ernstige bloedingen in de schedel hetgeen niet met leven verenigbaar is”. Opmerking rechter-commissaris: De getuige zegt bij voorlezing ik bedoel niet alleen de bloedingen maar alle letsels bij elkaar.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Algemeen kader
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden zoals genoemd in de in paragraaf 3.3 weergegeven bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 6 januari 2019 met zijn auto komende uit de richting Pletterijkade, op het Spui tegen de richting in de linker rijbaan (Uilebomen) in gereden is en hierbij het bord D2 “rijrichting” en een doorgetrokken streep heeft genegeerd. Vervolgens heeft de verdachte zijn auto tot stilstand gebracht en is hij achteruit gaan rijden. Een voetganger, het slachtoffer, stak op dat moment de weg over. De verdachte heeft haar niet gezien en heeft vervolgens de voetganger geraakt waardoor zij ten val is gekomen. Als gevolg van die aanrijding is zij overleden.
3.4.2.
Vrijspraak van roekeloosheid
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het rijgedrag van de verdachte als roekeloos kan worden aangemerkt. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4.3.
Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994?
De rechtbank stelt voorop dat bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerwet 1994 het aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte geen verwijt kan worden gemaakt, omdat hij er alles aan heeft gedaan om zich ervan te vergewissen dat er zich niemand achter zijn auto bevond tijdens het achteruitrijden. Ter onderbouwing is aangevoerd dat de verdachte voor en tijdens het stapvoets achteruit rijden over zijn schouder heeft gekeken, dat hij gebruik heeft gemaakt van spiegels, dat zijn bijrijder heeft meegekeken en dat het geluidsignaal van de (parkeer)sensoren niet is afgegaan en de display van het multimediasysteem niets heeft getoond. Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat het slachtoffer niet via een voetgangersoversteekplaats of een zebrapad is overgestoken en dat het slachtoffer niet goed zou hebben gekeken tijdens het oversteken.
De rechtbank overweegt dat achteruitrijden een bijzondere manoeuvre is als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Uit dit artikel blijkt dat iemand die een bijzondere manoeuvre uitvoert het overige verkeer voor moet laten gaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat het achteruit rijden op een doorgaande weg extra zorgvuldigheid vraagt. Dit geldt te meer als de bestuurder eerst zelf in tegengestelde richting heeft gereden en vervolgens achteruit gaat rijden in een poging op de goede weghelft te komen. Andere weggebruikers zullen op dat gedrag niet bedacht zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte tijdens het uitvoeren van deze bijzondere manoeuvre niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Als de verdachte dit wel had gedaan, dan had hij de overstekende voetganger immers in zijn buitenspiegels, binnenspiegel of over zijn schouder kijkend moeten hebben gezien. Van bijzondere omstandigheden die zijn zicht op het slachtoffer zouden hebben belemmerd, is op grond het dossier en het onderzoek ter terechtzitting namelijk niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte kennelijk onvoldoende zicht heeft gehouden op de situatie achter zijn auto terwijl hij achteruit reed. Dit is de verdachte aan te rekenen. Dat het slachtoffer niet via een voetgangersoversteekplaats of een zebrapad is overgestoken doet hier niet aan af.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gehandeld. Het verkeersongeval is derhalve aan de schuld van de verdachte, als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, te wijten.
3.4.4.
Vrijspraak ten aanzien van enkele onderdelen van de tenlastelegging
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onderdeel “hij achteruit en/of vooruit rijdend met één of meer wielen van zijn auto over het hoofd en/of het lichaam van die voetganger is gereden”. De rechtbank is immers met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat aan de hand van het dossier onvoldoende vast is komen te staan dat dit is gebeurd.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onderdeel “het zicht in de linkerbuitenspiegel (ernstig) werd belemmerd door vogelpoep” omdat op grond van het dossier niet is vast komen te staan dat die volgelpoep ten tijde van het voorval al op de ruit zat, althans op een plaats waar die het zicht van de verdachte in relevante mate kan hebben belemmerd.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onderdeel “terwijl een voetganger zich (dicht) achter de auto bevond geen, althans onvoldoende acht heeft geslagen op het zoemersignaal van de (parkeer)sensoren en/of display van het mulitmediasysteem”. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet vast is komen te staan dat de parkeersensoren en de display van het multimediasysteem tijdens het ongeval in werking zijn getreden.
3.4.5.
Conclusie
Gelet op hetgeen in voorgaande paragrafen is overwogen acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 6 januari 2019 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, het Spui en de Uilebomen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse immers is hij in strijd met bord D2 de vluchtheuvel aan de linkerzijde gepasseerd waardoor hij op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en vervolgens
- zijn auto tot stilstand heeft gebracht en vervolgens achteruit is gereden en daarbij in onvoldoende mate naar achteren en in zijn spiegels heeft gekeken en is blijven kijken en vervolgens
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekende voetganger
ten gevolgewaarvan hij in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor die voetganger ten val is gekomen
waardoor een ander te weten die voetganger ( [slachtoffer] ) werd gedood;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank – indien de rechtbank tot strafoplegging zou komen – verzocht om een eventuele ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen geheel voorwaardelijk op te leggen. Ook heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte woont samen met zijn twee kinderen van dertien en zestien jaar oud, en heeft een auto nodig voor zijn werk. De verdachte vindt het verschrikkelijk wat er is gebeurd en zal de gevolgen van zijn handelen een plaats moeten zien te geven. Voorts heeft de raadsman er op gewezen dat er geen sprake is van relevante en/of soortgelijke recidive en dat de redelijke termijn is geschonden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte is met zijn auto tegen het verkeer in gaan rijden en heeft, toen hij zijn fout wilde oplossen, achteruit rijdend een voetganger aangereden. De voetganger is als gevolg hiervan overleden. Daardoor is ook de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Ook voor de andere weggebruikers en de maatschappij als geheel brengt het veroorzaken van zo een verkeersongeval gevoelens van onveiligheid met zich.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 17 oktober 2019 waaruit blijkt dat hij recentelijk niet is veroordeeld voor overtreding van de Wegeverkeerswet.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd, zoals opgenomen in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij geen alcohol in het spel is en sprake is van aanmerkelijke schuld, met als gevolg de dood van een slachtoffer, een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar.
De rechtbank acht die straf in deze zaak, gelet op het aan de verdachte te maken verwijt en de gevolgen van zijn handelen, in beginsel passend en geboden. Wel houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. Die termijn is aangevangen op 6 januari 2019. Als uitgangspunt geldt in alle gevallen als het onderhavige dat de berechting in eerste aanleg binnen twee jaar dient te zijn afgerond met een eindvonnis. Gelet hierop is de redelijke termijn op het moment van het wijzen van dit vonnis met één jaar en ongeveer zes maanden overschreden. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten en kan ook niet worden gerechtvaardigd door de ingewikkeldheid van de zaak. De rechtbank zal daarom de hoogte van de taakstraf bepalen op tweehonderd uren en de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank ziet tevens aanleiding om de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk op te leggen omdat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175, en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
200 (TWEEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
100 (HONDERD) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
1 (EEN) JAAR;
bepaalt dat deze bijkomende straf, groot
1 (EEN) JAARniet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A. Schueler, voorzitter,
mr. D. Gruijters, rechter,
mr. S.E. Postema, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Muijsert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juni 2022.