ECLI:NL:RBDHA:2022:6245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
NL21.10215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. de Jong, had een verzoek ingediend tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optrad. Het verzoek volgde op een besluit van 9 november 2020, waarbij de staatssecretaris de verblijfsvergunning van verzoeker had ingetrokken. Dit besluit was genomen onder de beperking van verblijf als familie- of gezinslid bij een bepaalde persoon, aangeduid als [A]. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 24 juni 2021.

Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat er een beslissing op zijn beroep in procedure NL21.10214 zou zijn genomen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In de overwegingen van de uitspraak werd aangegeven dat de rechtbank inmiddels op het beroep had beslist, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, in aanwezigheid van griffier mr. C.M. van den Berg. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10215

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van verzoeker voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ met terugwerkende kracht ingetrokken.
Bij besluit van 24 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.
2. Verzoeker heeft gevraagd om het treffen van een voorlopige voorziening teneinde uitzetting te voorkomen voordat op zijn beroep in procedure NL21.10214 is beslist. Bij uitspraak van vandaag heeft de rechtbank op het beroep beslist. Daarom zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in dit geval geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.