ECLI:NL:RBDHA:2022:6242
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. O. Bousmaha, had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze procedure, afgewezen in een besluit van 10 mei 2021. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 21 juli 2021. Vervolgens heeft verzoekster beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verzoekster vroeg om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat er een beslissing zou zijn genomen op haar bezwaar en beroep in een andere procedure (NL21.13270). De rechtbank heeft echter op dezelfde dag uitspraak gedaan in het beroep, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De relevante wetgeving die in deze zaak is toegepast omvat de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht.