ECLI:NL:RBDHA:2022:6242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
NL21.7184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. O. Bousmaha, had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze procedure, afgewezen in een besluit van 10 mei 2021. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 21 juli 2021. Vervolgens heeft verzoekster beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verzoekster vroeg om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat er een beslissing zou zijn genomen op haar bezwaar en beroep in een andere procedure (NL21.13270). De rechtbank heeft echter op dezelfde dag uitspraak gedaan in het beroep, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De relevante wetgeving die in deze zaak is toegepast omvat de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7184

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(waarnemend gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. O. Bousmaha).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw [1] afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft in het besluit van 21 juli 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat op 21 april 2022 op zitting is behandeld.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.
2. Het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
3. Verzoekster heeft gevraagd om het treffen van een voorlopige voorziening teneinde uitzetting te voorkomen voordat op haar bezwaar en beroep in procedure NL21.13270 is beslist. Bij uitspraak van vandaag heeft de rechtbank op het beroep beslist. Daarom zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Algemene wet bestuursrecht.