ECLI:NL:RBDHA:2022:6239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
NL21.11518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een visum kort verblijf wegens motiveringsgebrek en schending van de hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Chinese nationaliteit houder, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een visum voor kort verblijf dat hem op 23 juni 2019 aan de grens werd geweigerd en ingetrokken. De rechtbank heeft eerder, op 23 april 2021, het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. In het bestreden besluit van 18 juni 2021 verklaarde verweerder het bezwaar tegen de intrekking van het visum kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij het doel en de omstandigheden van zijn verblijf voldoende heeft aangetoond en dat de intrekking van het visum in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank heeft de zaak op 21 april 2022 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank oordeelt dat eiser procesbelang heeft bij de inhoudelijke behandeling van zijn beroep, ondanks dat de geldigheid van het visum inmiddels is verlopen. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser het doel en de omstandigheden van zijn verblijf onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft diverse bewijsstukken overgelegd die zijn verklaringen ondersteunen. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder niet heeft voldaan aan de hoorplicht in bezwaar, wat leidt tot een motiveringsgebrek. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11518

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de minister van Buitenlandse zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2019 (het primaire besluit 1) is aan eiser de toegang geweigerd aan de grens tot het grondgebied van de Unie en bij besluit van diezelfde datum (het primaire besluit 2) heeft verweerder besloten het aan eiser verstrekte visum in te trekken.
Bij besluit van 12 september 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het administratief beroepschrift tegen het primaire besluit 1 kennelijk ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 2 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 23 april 2021 [1] het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten I en II vernietigd en verweerder de opdracht gegeven opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 2 kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 3 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1966 en heeft de Chinese nationaliteit. Hij is woonachtig in Brazilië. Eiser was houder van een visum voor kort verblijf met een geldigheidsduur van 45 dagen in de periode van 10 juni 2018 tot 9 december 2019, afgegeven door de Franse autoriteiten. Op 23 juni 2019 is eiser op de luchthaven Schiphol de toegang geweigerd. Het visum is daarbij ingetrokken.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit 3 het bezwaar tegen de intrekking van het visum kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van tegenstrijdigheden tussen wat eiser heeft verklaard tegen de ambtenaar belast met grensbewaking en bij de visumaanvraag, waardoor eiser het doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert daartegen het volgende aan. Hij heeft het doel en de omstandigheden van zijn verblijf wel duidelijk gemaakt. Eiser heeft verteld dat hij een golftoernooi in Nederland en daarna zijn broer in Frankrijk wilde bezoeken en stukken overgelegd. Het feit dat hij niet alle in artikel 14, derde lid van de Visumcode bedoelde bewijsstukken heeft kunnen overleggen betekent niet automatisch dat dit tot intrekking van het visum zou moeten leiden. Hij heeft bovendien het doel van zijn verblijf met andere stukken bewezen. Intrekking van het visum was in strijd met evenredigheidsbeginsel. Tot slot is hij ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
4. Verweerder heeft zich op zitting primair op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft, nu de geldigheid van het aan het eiser verstrekte visum intussen is verlopen. De rechtbank ziet zich daarom allereerst voor de vraag gesteld of eiser (nog) procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
4.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [3] is de bestuursrechter slechts gehouden een beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan te behandelen als de indiener van het beroep een actueel en reëel belang heeft. Dat wil zeggen dat het resultaat dat die indiener met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Als dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet gehouden uitspraak te doen uitsluitend vanwege het principiële karakter ervan.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij de inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Zoals door deze rechtbank in de uitspraak van 23 april 2021 reeds is overwogen, is eiser meerdere keren naar het Schengengebied gereisd en zal dit in de toekomst ook (willen) doen. Zoals ook uit die uitspraak blijkt, kan bij een volgende visumaanvraag worden gekeken naar de visum geschiedenis en kan een intrekking van het visum bij een volgende aanvraag in het nadeel van eiser worden meegewogen. Daarom neemt de rechtbank procesbelang aan.
Intrekking visum
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser is aan de grens twee maal gehoord (eerste- en tweedelijnscontrole). Omdat eiser geen Engels sprak, heeft zijn neef bij die gehoren als tolk gefungeerd. Tijdens de eerste controle is verklaard dat eiser naar Amsterdam zou gaan, tijdens de tweede controle dat eiser naar Amsterdam en daarna naar Frankrijk zou gaan. Voor zover die verklaringen al tegenstrijdig en niet aanvullend zijn, geldt dat eiser wel in staat is gebleken diverse stukken over te leggen die zijn verklaring dat hij eerst naar Nederland en daarna naar Frankrijk wilde gaan, ondersteunen. Eiser heeft een hotelreservering in Nederland overgelegd, beschikte over voldoende middelen van bestaan en heeft een reservering van een huurauto in Frankrijk overgelegd. De rechtbank overweegt dat eiser met het in beroep overgelegde stuk heeft aangetoond dat de stelling van verweerder dat eiser de huurauto in Frankrijk ter plekke heeft geboekt niet juist is, omdat uit dit stuk blijkt dat de huurauto al op 17 juni 2019 was gehuurd. Verder blijkt uit paspoortgegevens dat eiser eerder voor korte perioden naar Europa is gereisd, waar vrienden en familie van hem wonen. Verweerder heeft al deze omstandigheden onbenoemd gelaten in het bestreden besluit 3.
5.1.
Verweerder werpt eiser verder tegen dat de verbalisanten hebben geprobeerd contact op te nemen met de gestelde broer van eiser in Frankrijk om de verklaringen van eiser te verifiëren, maar dat die onbereikbaar was. Zoals in de uitspraak van 23 april 2021 is overwogen, is daartoe slechts één poging gedaan alvorens eiser de toegang werd geweigerd en het visum is ingetrokken. De rechtbank overweegt dat verweerder op basis van één poging om telefonisch contact op te nemen geen conclusies kan trekken over de juistheid van de verklaringen van eiser. Verwacht mocht worden dat meerdere pogingen dan wel nader onderzoek zou zijn gedaan.
5.2.
De rechtbank concludeert dat verweerder door zijn besluit louter te baseren op de verklaringen van eiser - die bovendien zijn afgelegd tijdens een onderzoek dat door de rechtbank in de uitspraak van 23 april 2021 al als onzorgvuldig is beoordeeld - in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser het doel en omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en op grond daarvan het visum voor kort verblijf van eiser heeft ingetrokken. Verweerder had ook voornoemde omstandigheden in zijn overwegingen moeten betrekken.
Hoorplicht
6. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat er in bezwaar gehoord wordt, tenzij één van de uitzonderingsgronden van artikel 7:3 van de Awb [4] zoals een kennelijk ongegrond bezwaar, zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet aan dit criterium is voldaan en dat verweerder niet heeft kunnen afzien van het horen in bezwaar. Het bestreden besluit 3 is daarom op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Een en ander klemt te meer nu de rechtbank in voornoemde uitspraak ook al heeft geoordeeld dat de hoorplicht is geschonden. Hoewel dat zag op de toegangsweigering, hangt die besluitvorming zodanig samen met het onderhavige besluit, dat verweerder ook in onderhavige zaak niet heeft kunnen afzien van horen. Verweerder is dan ook tot een onjuiste conclusie gekomen over de hoorplicht in bezwaar. Ook hierom is het beroep gegrond.
Wat is de conclusie?
7. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek en schending van de hoorplicht. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd is met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigd het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • verwoordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten tot een totaal bedrag van € 1.518,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknummers AWB 19/7671 en AWB 20/3740.
2.Op grond van artikel 34, tweede lid Visumcode in samenhang met artikel 32, onder a), sub ii van de Visumcode.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 januari 2019, ECLINL:RVS:2019:186.
4.Algemene wet bestuursrecht.