ECLI:NL:RBDHA:2022:6236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
SGR 20/8194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op handhavingsverzoeken met betrekking tot bestemmingsplanvoorschriften

Op 9 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, ir. [eiser], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard. Eiser had beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op twee handhavingsverzoeken die hij eerder had ingediend. Deze verzoeken waren gericht op handhaving van de voorschriften van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. De rechtbank heeft vastgesteld dat inmiddels besluiten zijn genomen op de handhavingsverzoeken, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft voor de onderdelen van het beroep die betrekking hebben op deze besluiten.

De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor de onderdelen van het handhavingsverzoek waarover verweerder op 6 januari 2021 en na bezwaar op 31 augustus 2021 heeft beslist. Voor de overige onderdelen heeft de rechtbank de zaak verwezen naar verweerder ter behandeling als bezwaar. Eiser heeft weliswaar de juistheid van het standpunt van verweerder betwist, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet kan vooruitlopen op de uitkomst van de bezwaarprocedure.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 948,75, en heeft verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- moeten vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

ir. [eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I. Jansen-Laurijssen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard, verweerder
(gemachtigden: mr. A.D. Bouwman en K. Brandwijk).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij], te [woonplaats]

Procesverloop

Op 28 december 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing van verweerder op een tweetal separaat door eiser ingediende verzoeken om handhaving, gedateerd respectievelijk 23 augustus 2018 en 15 januari 2019. In die verzoeken heeft eiser verweerder gevraagd om handhavend op te treden tegen overtredingen van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied 2011” van de gemeente Krimpenerwaard ten aanzien van het perceel [adres] [nummer] te [plaats], in gebruik bij derde partij.
Bij besluit van 6 januari 2021 heeft verweerder (alsnog) beslist en het handhavingsverzoek van 23 augustus 2018 afgewezen ten aanzien van (1) het veranderen van de varkens- en rundveehouderij annex kaasmakerij in een woonperceel, (2) de hooiberg, (3) de tuinkas, (4) de oppervlakte van de bijgebouwen, (5) de kaasschuur en de speeltoestellen.
Het beroep is aan de orde gesteld tijdens een zitting op 12 januari 2021, tegelijk met de zaken 19/5441 en 20/6986. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting in alle drie de zaken geschorst, onder meer ten einde partijen in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in het geding te brengen. Ook is verweerder de gelegenheid geboden om alsnog een besluit te nemen op een (ander) in het dossier aanwezig handhavingsverzoek.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Bij besluit van 7 april 2021 heeft verweerder het handhavingsverzoek, voor zover betrekking hebbend op de gerealiseerde nieuwbouw (woning) op de plaats van de voormalige paardenstal, afgewezen.
De behandeling van het beroep is voortgezet tijdens de zitting van 14 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen dor zijn gemachtigden. Derde-partij is in persoon verschenen.
Overwegingen
1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op een tweetal bij verweerder ingediende handhavingsverzoeken. Inmiddels is bij twee afzonderlijke primaire besluiten van 6 januari 2021 en 7 april 2021 beslist over de handhavingsverzoeken van eiser. Tegen beide (primaire) besluiten is bezwaar gemaakt bij verweerder, zo blijkt uit een e-mail van eiser van 19 juni 2021.
2. Het besluit van 6 januari 2021 ziet op: het ombouwen van de voormalige varkenshouderij, tevens rundveehouderij en kaasmakerij tot woning casu quo woonperceel, de hooiberg, de tuinkas, de oppervlakte van de bijgebouwen, de kaasschuur en de speeltoestellen.
3. Inmiddels heeft verweerder bij besluit van 31 augustus 2021 op het bezwaar tegen het besluit van 6 jan 2021 beslist. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit betreft zaaknummer 21/6497. In die procedure doet de rechtbank heden afzonderlijk uitspraak. Eiser heeft geen procesbelang meer voor zover het beroep tegen het uitblijven van een besluit betrekking heeft op die onderdelen waarover verweerder inmiddels heeft beslist.
4.1
Voor het overige ziet het beroep op het uitblijven van een besluit over het handhavingsverzoek van 23 augustus 2018. Dat verzoek zag (samengevat) op de voor bewoning gebruikte opstallen. Ook over dat handhavingsverzoek heeft verweerder inmiddels een besluit genomen. Dit is het besluit van 7 april 2021. Verweerder heeft er in dat besluit op gewezen dat met ingang van 10 maart 2021 een nieuw ontwerp-bestemmingsplan “Westeinde 30 Berkenwoude” ter inzage is gelegd. Gebruik als onzelfstandige woonruimte is op grond van dat ontwerpplan toegestaan. Daarmee is er volgens verweerder concreet zicht op legalisering. Voor het door eiser aan de orde gestelde gebruik is op termijn geen omgevingsvergunning nodig. Dit geldt ook voor de verbouwing. Die is vergunningvrij voor zover het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
4.2
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep mede betrekking op het door verweerder genomen besluit van 7 april 2021. Nu eiser bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit, en tot op heden nog niet op het bezwaar is beslist, ziet de rechtbank aanleiding om de zaak met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb te verwijzen naar verweerder. Eiser heeft weliswaar de juistheid van verweerders standpunt betwist, maar de rechtbank is van oordeel dat zij thans niet op de uitkomst van de bezwaarprocedure kan vooruitlopen.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de onderdelen van het handhavingsverzoek waarover verweerder op 6 januari 2021, en na bezwaar op 31 augustus 2021 heeft beslist. Voor het overige verwijst de rechtbank de zaak naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
6. Omdat eiser het beroep tegen het uitblijven van een besluit terecht heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. De proceskostenvergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 948,75. Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het ziet op de onderdelen van het handhavingsverzoek waarover verweerder op 6 januari 2021, en na bezwaar op 31 augustus 2021 heeft beslist;
  • verwijst de zaak voor het overige naar verweerder ter behandeling als bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 948,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.