ECLI:NL:RBDHA:2022:6234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
SGR 19/5441 en SGR 19/5477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het planten van knotwilgen en realiseren van een natuurvriendelijke oever

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard. De vergunning betrof het planten van 14 knotwilgen en het realiseren van een natuurvriendelijke oever op een perceel in de gemeente. De eisers, bestaande uit meerdere personen, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning, omdat zij vrezen voor aantasting van het kenmerkende veenweidelandschap en de openheid daarvan. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 12 januari 2021 en heeft de Stichting Advisering bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige benoemd om advies uit te brengen over de omgevingsvergunning. De deskundige heeft op 28 juli 2021 een rapport uitgebracht, waaruit bleek dat de vergunning is geëffectueerd en dat de aanplant van de wilgen en de aanleg van de oever geen onevenredige schade toebrengt aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat de vergunning terecht is verleend. De beroepen van de eisers zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/5441 en SGR 19/5477

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaken tussen

1.
ir. [eiser 1] ,te [woonplaats] ,
(gemachtigden: mr. I. Jansen-Laurijssen en mr. M.H.C. Peters),
2.
[eiser 2] , [eiseres 1] , [eiser 3] en [eiseres 2], allen te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. R.J. Maassen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard,verweerder
(gemachtigden: mr. A.P. Bouwman en K. Brandwijk).
Als derde partij heeft aan de gedingen deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2018 (primair besluit) heeft verweerder aan de derde partij een omgevingsvergunning verleend voor het planten van 14 knotwilgen alsmede het realiseren van een natuurvriendelijke oever op het perceel [adres] [nummer] te [plaats] .
Bij besluit van 11 juli 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en op basis van een gewijzigde en uitgebreide motivering besloten om de omgevingsvergunning voor de knotwilgen en de natuurvriendelijke oever toch te verlenen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de gedingstukken ingezonden. en een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn aan de orde gesteld tijdens een zitting op 12 januari 2021.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaken heropend, en de Stichting Advisering bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige benoemd voor het uitbrengen van een advies over de omgevingsvergunning.
De StAB heeft op 28 juli 2021 het gevraagde advies uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op het advies te reageren. Naar aanleiding van de ingekomen reacties heeft de StAB bij brief van 28 februari 2022 hierop commentaar geleverd.
De behandeling van de beroepen is voortgezet ter zitting van 14 april 2022. Eisers [eiser 1] en [eiseres 1] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde partij [derde-partij] is in persoon verschenen.

Overwegingen

1. De derde partij is eigenaar van het perceel [adres] [nummer] te [plaats] . Hier was in het verleden een melkrundvee- en varkenshouderij gevestigd. In 1995 is het bedrijf beëindigd en is de boerderij in gebruik genomen als burgerwoning. Derde partij heeft het perceel in 2015 in eigendom verkregen. Hij bewoont het sedertdien met zijn familie. Sinds de aankoop van het perceel zijn de diverse opstallen opgeknapt. Op 31 december 2017 heeft derde partij een aanvraag ingediend bij verweerder voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever en de aanplant van 14 knotwilgen op het weiland dat zich ten noordwesten van de diverse opstallen bevindt. Die vergunning is bij het primaire besluit verleend. Aan de vergunning zijn voorwaarden verbonden, te weten de verplichting om het opschot aan de stam van de wilgen jaarlijks te verwijderen, en ten minste eenmaal per drie jaar de wilgen te knotten.
2. De natuurvriendelijke oever en de rij knotwilgen zijn geprojecteerd aan de rand van het perceel [adres] [nummer] , ter hoogte van de woningen van eisers die zich aan de [omgeving] bevinden. Hun tuinen grenzen aan een smalle watergang die de afscheiding vormt tussen hun percelen en het perceel van derde partij. Uit het rapport van de StAB blijkt dat de verleende vergunning is geëffectueerd. De 14 wilgen zijn geplant in een rechte lijn langs de oever van de watergang. De stammen hebben een hoogte van 1.80 meter. De onderlinge afstand tussen de wilgen is 6.80 meter, conform de verleende vergunning. De oever is gerealiseerd door de rand van het weiland af te vlakken. Daardoor is een flauwe helling naar de waterkant ontstaan. Van de zo aangelegde oever is een strook van ongeveer 2 meter deels ingezaaid met kruiden en planten, die typerend zijn voor oever- en moerasvegetatie.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met de verleende vergunning, kort gezegd omdat zij vrezen voor een aantasting van het kenmerkende veenweidelandschap en in het bijzonder de openheid daarvan. Deze openheid behoort naar hun mening tot de cultuurhistorische waarden van het gebied. Hun vrije uitzicht op het weidelandschap zal hierdoor worden aangetast.
4. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor ‘werken of werkzaamheden’, waarvan in dit geval sprake is, moet verweerder als bevoegd gezag beoordelen of die aanvraag in overeenstemming is met de voorschriften van het bestemmingsplan. Uit vaste rechtspraak volgt dat verweerder de omgevingsvergunning moet verlenen als geen van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) genoemde weigeringsgronden zich voordoen. Er is in dat geval sprake van een gebonden beschikking. Verweerder heeft in dat geval dus geen ruimte om de omgevingsvergunning op andere gronden te weigeren.
5.1
De gronden van het perceel [adres] [nummer] maken deel uit van het bestemmingsplan “Buitengebied 2011”. Dit plan is door de raad van de gemeente Krimpenerwaard vastgesteld op 13 december 2011. Aan het deel van de gronden waarop de aanplant van de wilgen en de aanleg van de natuurvriendelijke oever is voorzien, is, voor zover relevant, de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ toegekend. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor:
a. reële grondgebonden graasdierbedrijven met inachtneming van het bepaalde onder c;
b. agrarisch aanverwant gebruik zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering met inachtneming van het bepaalde onder c;
c. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties;
d. water;
e. kleinschalige landschapselementen;
f. extensief recreatief medegebruik.
5.2
Voorts is in artikel 3.6.1 van de regels bepaald dat het verboden is om zonder een omgevingsvergunning voor werk en werkzaamheden buiten het bouwvlak de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- het dempen, graven en vergraven van watergangen met uitzondering van het aanleggen van dammen en bruggen (artikel 3.6.3 onder c);
- gronden te beplanten met bomen en andere houtopstanden met meer dan één gebiedseigen boom per kavel en met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘sierteelt’, ‘bomenteelt’ en ‘tuinbouw’(artikel 3.6.1, onder i).
5.3
Deze werken zijn slechts toelaatbaar als door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden (artikel 3.6.3, onder c, van de regels). Op grond van artikel 3.6.4 moeten burgemeester en wethouders met betrekking tot de beoordeling van (onder meer) de voorgenomen aanplant van bomen advies inwinnen bij een landschapsdeskundige.
6. In geschil is of de aanleg van de natuurvriendelijke oever en de aanplant van een rij knotwilgen zich verdraagt met de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het open veenweidelandschap, dat zich kenmerkt door lange en slanke kavels afgewisseld met brede sloten. In de positieve adviezen die door de landschapsdeskundige aan verweerder zijn uitgebracht zijn geen duidelijke overwegingen opgenomen ten aanzien van de inpassing van de wilgen en de oever in het landschap, en over de vraag in hoeverre deze zich verhouden tot de openheid van het veenweidegebied. Eisers hebben een expertiserapport laten opstellen door VS Landschapsarchitectuur, gedateerd 23 april 2020. In dat advies wordt gesteld dat met name de aanplant van de wilgen zal leiden tot een inperking van de cultuurhistorische waarden en de verre uitzichten van het polderlandschap. Daarmee zal tevens een inbreuk worden gemaakt op het woongenot van de omwonenden, aldus het rapport.
7.1
Nu zowel eisers als verweerder hun standpunt over het geschilpunt tot op zekere hoogte hebben onderbouwd, heeft de rechtbank het noodzakelijk geacht om zich hierover door een onafhankelijke deskundige te laten adviseren. Hiertoe heeft de rechtbank de StAB als deskundige benoemd. Aan het rapport van de StAB ontleent de rechtbank (samengevat) het navolgende.
7.2
De onderlinge afstand tussen de wilgen (6.80 m) is relatief groot. Door het knotten zullen de wilgen een tamelijk smalle kruin ontwikkelen op een hoogte van 1.80 m. Verder dient het opschot langs de stammen te worden verwijderd. De takken zullen elkaar niet raken en er zal ruimte tussen de kruinen blijven bestaan. Verwacht wordt dan ook dat het vrije uitzicht van de bewoners van de [omgeving] , waaronder eisers, op de achterliggende veenweidegronden zal blijven bestaan. De deskundige acht geen risico aanwezig dat de rij knotwilgen als het ware een groene haag zullen vormen die het uitzicht aanzienlijk beperkt, en dat het karakter van het landschap zal veranderen. Verder heeft de deskundige aangegeven dat naar zijn oordeel een aanplant in de vorm van een rij wilgen als deze, langs een watergang, maar ook langs wegen en kades en langs de randen van erven, vaker voorkomt in de Krimpenerwaard. De aanplant ligt in het verlengde van de bestaande populieren en sluit daarmee aan op de beplanting die zich op het bebouwde erf bevindt. Door de aanplant van de rij knotwilgen zal de verkaveling en het verkavelingspatroon van de percelen worden benadrukt. Zodoende wordt de waarde van het slagenlandschap versterkt.
7.3
Wat de effecten van de aanleg van de natuurvriendelijke oever betreft stelt de deskundige van de StAB zich op het standpunt dat blijkens de aanvraag aan de oeverrand soorten worden ingezaaid of aangeplant die kenmerkend zijn voor een overgang van natte naar droge omstandigheden. Sommige planten, zoals grote lisdodde, worden vrij hoog, maar door hun slanke verschijningsvorm is het niet waarschijnlijk dat een gesloten geheel van beplanting in de vorm van een ‘groene muur’ zal ontstaan. Omdat de vegetatie overwegend laag zal blijven verwacht de deskundige geen effecten op de openheid van het landschap.
8. De bestuursrechter mag in beginsel afgaan op de inhoud van het schriftelijk verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders, indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. Dit is vaste rechtspraak (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2016; ECLI:NL:RVS:2016:2582).
9.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaken de conclusies van de door haar benoemde deskundige van de StAB niet te volgen. In de rapportage van 28 juli 2021 is uitvoerig gemotiveerd waarom door de aanplant van de rij knotwilgen en de aanleg van de natuurvriendelijke oever geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde van dit gebied. Wat in reactie op het deskundigenrapport van de kant van eisers nog is aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding tot een ander oordeel. Weliswaar is van de kant van eiser [eiser 1] gesteld dat een rij bomen langs lengtesloten nagenoeg niet voorkomt in de Krimpenerwaard en (dus) niet gebiedseigen is, maar dit standpunt is van de kant van verweerder ter zitting nadrukkelijk betwist. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om de juistheid van de conclusie van verweerder, die door de StAB wordt bevestigd, in twijfel te trekken. Eiser heeft zijn stelling niet onderbouwd met de visie van een (andere) deskundige.
9.2
Verder merkt de rechtbank nog op dat de door derde partij overgelegde recente foto’s een bevestiging vormen van de juistheid van het standpunt van de deskundige. Van een aantasting van de openheid van het landschap door de rij knotwilgen en/of de natuurvriendelijke oever is geen sprake. Verweerder heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding was om de gevraagde omgevingsvergunning op grond van artikel 3.6.3, onder c, van de bestemmingsplanvoorschriften te weigeren.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de omgevingsvergunning voor de rij knotwilgen en de natuurvriendelijke oever terecht heeft verleend.
11. De beroepen dienen ongegrond te worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.