ECLI:NL:RBDHA:2022:6228
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake urgentieverklaring voor eenmalig bemiddelingsaanbod na afwijzing woning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had een urgentieverklaring gekregen voor een eenmalig bemiddelingsaanbod, maar na afwijzing van het aanbod door verzoekster, heeft verweerder medegedeeld dat de urgentieverklaring was uitgewerkt. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze mededeling en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 9 juni 2022, waarbij ook de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Verzoekster stelde dat de brief van 16 december 2021 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder daarentegen beschouwde de brief als informatief en niet als een besluit. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vraag of de brief als besluit moet worden aangemerkt niet eenvoudig is en dat er mogelijk rechtsgevolgen aan verbonden zijn. Desondanks werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verweerder al verplicht was om op het bezwaar van verzoekster te beslissen.
De voorzieningenrechter benadrukte dat de rechtspositie van verzoekster in het geding is en dat het onwenselijk zou zijn als er geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen openstonden tegen de vaststelling dat de urgentieverklaring was uitgewerkt. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.