In deze zaak hebben verzoekers, bestaande uit meerdere personen met asielaanvragen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen van 20 juli 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 1 maart 2022 een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft de verweerder op 17 mei 2022 de asielaanvragen van de verzoekers alsnog ingewilligd. Na deze inwilliging hebben de verzoekers hun beroepen ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank een bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien bij de intrekking van het beroep daarom wordt verzocht en de verweerder geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank stelt vast dat de verweerder aan de verzoekers is tegemoetgekomen door alsnog beslissingen te nemen tijdens de procedure. De verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten tot een bedrag van € 569,25, en heeft ook aangegeven dat er sprake is van samenhangende zaken.
De rechtbank concludeert dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van de verzoekers tot een bedrag van € 569,25. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de samenhangende zaken en de specifieke omstandigheden van de zaak. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.