ECLI:NL:RBDHA:2022:6222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
NL21.10332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsbijstand en vrijheidsontneming in asielprocedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 juni 2022, staat de vraag centraal of eiser, een Myanmarese asielzoeker, recht heeft op rechtsbijstand voorafgaand aan de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 26 juni 2021 een asielaanvraag ingediend en kreeg op dezelfde dag een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd, welke op 7 juli 2021 werd opgeheven. Eiser stelde dat hij recht had op rechtsbijstand en dat er sprake was van ongerechtvaardigd onderscheid in de zin van artikel 14 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat er geen verplichting bestaat voor rechtsbijstand in deze specifieke situatie, aangezien de relevante richtlijnen geen dergelijke verplichting opleggen. De rechtbank concludeert dat de maatregel rechtmatig was en dat er geen sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10332

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2021 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel op 7 juli 2021 opgeheven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De zaak is op 12 juli 2021 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Bij brief van 26 augustus 2021 heeft de rechtbank verweerder nadere vragen gesteld. Bij brief van 14 september 2021 heeft verweerder de vragen beantwoord en bij brief van 7 oktober 2021 heeft eiser daarop een reactie gegeven.
Vervolgens heeft de rechtbank de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Op 14 december 2021 heeft verweerder een verweerschrift overgelegd. Op 15 december 2021 heeft eiser aanvullende gronden van beroep ingediend.
De zaak is op 16 december 2021 nogmaals op zitting behandeld. De zaak is tegelijk behandeld met de zaken met nummers NL21.10686, NL21.10954 en NL21.10955. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw heropend en partijen in de gelegenheid gesteld een nadere vraag van de rechtbank te beantwoorden. Eiser heeft op 27 februari 2022 gereageerd en verweerder op 18 maart 2022. Omdat geen van beide partijen binnen de gegeven termijn heeft aangegeven een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek op 21 april 2022 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Myanmarese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1976.
1.1
Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Heeft eiser recht op rechtsbijstand voorafgaande aan de oplegging van deze maatregel?
2. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat uit de Procedurerichtlijn, de Opvangrichtlijn of de Schengengrenscode niet volgt dat rechtsbijstand tijdens het gehoor voorafgaande aan deze bewaringsmaatregel verplicht is.
3. Anders dan eiser stelt, ziet de piketregeling zoals opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000 onder A5/6.5 blijkens de tekst en gelet op artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) alleen op rechtsbijstand bij bewaring op grond van de artikelen 59, 59a en 59b van de Vw en niet op rechtsbijstand bij bewaring op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw. En anders dan eiser stelt is een nationaalrechtelijke basis daarvoor ook niet gegeven door de artikelen 50 van de Vw en 4.18, eerste lid, van het Vb. Artikel 50 van de Vw ziet op het staande houden en ophouden van vreemdelingen waarvan een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestaat. Daarvan is geen sprake in de situatie dat een vreemdeling zich aan de grens meldt en asiel aanvraagt.
4. Ook het ter zitting gedane beroep op artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt de rechtbank niet. Artikel 2:1 van de Awb is een zogenaamde ‘kan’-bepaling waarin is bepaald dat eenieder zich in het rechtsverkeer met bestuursorganen ter behartiging van zijn belangen kan laten bijstaan of laten vertegenwoordigen. Het geeft verweerder dus geen verplichting om voor de asielzoekers die op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw in bewaring worden gesteld rechtsbijstand te regelen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van ongerechtvaardigd onderscheid in de zin van artikel 14 van het EVRM? [1]
5. Voor asielzoekers die op grond van artikel 59, 59a en 59b van de Vw in bewaring worden gesteld is er een piketregeling die erin voorziet dat zij tijdens het gehoor voorafgaande aan het opleggen van de bewaringsmaatregel kunnen worden bijgestaan door een raadsman. Voor asielzoekers die aan de grens van Nederland op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw in bewaring worden gesteld, bestaat een dergelijke piketregeling niet. Eiser stelt zich op het standpunt dat dit een ongerechtvaardigd onderscheid is als bedoeld in artikel 14 van het EVRM.
6. In artikel 14 van het EVRM is het volgende bepaald:
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
7. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de relatie met de in artikel 6 van het EVRM beschermde rechten, eiser op zich een beroep kan doen op artikel 14 van het EVRM. Zij is echter van oordeel dat dit beroep niet slaagt. Daarvoor is het volgende van belang.
8. Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet er voor een geslaagd beroep op artikel 14 van het EVRM sprake zijn van een op relevante onderdelen vergelijkbare of analoge positie. [2] En voor zover daarvan sprake is, slaagt een beroep op artikel 14 van het EVRM alleen dan, wanneer er voor de onderscheiden behandeling geen redelijke en objectieve rechtvaardiging is. [3]
9. De rechtbank is van oordeel dat er bij asielzoekers van wie op grond van de artikelen 59, 59a of 59b van de Vw de vrijheid wordt ontnomen, wel sprake is van een op relevante onderdelen vergelijkbare positie met asielzoekers waarvan op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw de vrijheid wordt ontnomen. Immers, in beide gevallen betreft het asielzoekers aan wie op grond van de Vw hun vrijheid wordt ontnomen en waarbij de vrijheidsontneming voortvloeit uit de Opvangrichtlijn.
De rechtbank is met verweerder echter van oordeel dat voor het verschil in behandeling een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat. In zaken op grond van artikel 6, derde, lid, van de Vw - de grensprocedurezaken - hebben de vreemdelingen nog geen toegang gekregen en speelt dus het grensbewakingsbelang een grote rol. Verder heeft verweerder toegelicht dat vreemdelingen, aan wie de toegang is geweigerd of uitgesteld, een folder krijgen uitgereikt met informatie over rechtsbijstand en dat vreemdelingen die aan de grens asiel hebben aangevraagd in het kader van die asielprocedure een raadsman krijgen toegewezen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheid om rechtsbijstand te krijgen in zaken waarin de vreemdeling op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw een vrijheidsontnemende maatregel wordt opgelegd, voldoende gewaarborgd.
Voor zover eiser heeft gesteld dat er sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen personen die aan de grens in bewaring zijn gesteld en personen die in de gezondheidszorg of strafrechtelijk in bewaring zijn gesteld, overweegt de rechtbank dat eiser al niet heeft onderbouwd waarom deze personen op relevante onderdelen in een vergelijkbare positie verkeren.
10. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van strijd met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel?
11. Nu er geen Unierechtelijke regelgeving is die verweerder verplicht te voorzien in rechtsbijstand voorafgaande aan het opleggen van een bewaringsmaatregel, is er al daarom geen sprake van strijd met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van strijd met het nationaalrechtelijke gelijkheidsbeginsel?
12. Verweerder voorziet onverplicht in een regeling voor rechtsbijstand voorafgaande aan de oplegging van de bewaringsmaatregel op grond van artikel 59, artikel 59a en artikel 59b van de Vw, terwijl een dergelijke regeling niet bestaat voor vreemdelingen die op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw in bewaring worden gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt reeds dat, hoewel op relevante onderdelen vergelijkbaar in de zin van artikel 14 van het EVRM, het geen gelijke gevallen betreft. Vreemdelingen aan de grens zijn nog niet toegelaten, vreemdelingen “in het land” wel. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het opleggen van de maatregel proportioneel en evenredig?
13. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [4] volgt dat het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel in beginsel de enige manier is om het grensbewakingsbelang veilig te stellen. Hoewel artikel 6, derde lid, van de Vw de mogelijkheid openlaat voor het toepassen van een ander middel dan vrijheidsontneming, vloeit hieruit niet de verplichting voor verweerder voort om dat ook te doen. In individuele gevallen kan, als gevolg van bijzondere, individuele omstandigheden, vrijheidsontneming onevenredig bezwarend zijn. In die gevallen wordt afgezien van oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw en wordt toegang tot Nederland verleend.
14. Eiser is voorafgaand aan het opleggen van de maatregel gehoord. Uit het proces-verbaal ‘aanvraag asiel’ van 26 juni 2021 blijkt dat eiser het volgende heeft verklaard:
“In het kader van het opleggen van een vrijheid ontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6 van de
Vreemdelingenwet, is aan vreemdeling het volgende gevraagd:
Ik ben voornemens aan u een vrijheid ontnemende maatregel op te leggen. Zijn er feiten en/of
omstandigheden die maken dat dit volgens u, in uw geval niet mogelijk is?
"Zolang ik veilig ben vind ik alles goed."
Zijn er bijzondere medische omstandigheden waarmee rekening gehouden moet worden?
Gebruikt u medicijnen?
"Ik ben gezond dus ik voorzie geen problemen."
15. Hieruit blijkt dat verweerder duidelijk aan eiser heeft gevraagd of er bijzondere feiten en/of omstandigheden zijn die maken dat de maatregel niet aan hem kan worden opgelegd. Gelet op wat eiser in dit kader naar voren heeft gebracht, heeft verweerder in de maatregel voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om af te zien van het opleggen van de maatregel. Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht tijdens de gehoren in zijn asielprocedure met betrekking tot zijn asielmotieven, onder meer dat hij een maand heeft vastgezeten met 20/30 mensen in een kleine ruimte en dat hij is mishandeld, heeft verweerder niet hoeven betrekken bij de beoordeling of een minder dwingende maatregel moet worden toegepast. Dat verweerder ten onrechte niet het advies van MediFirst in het bestreden besluit heeft betrokken, volgt de rechtbank ook niet. Dit advies dateert allereerst van na het bestreden besluit en bovendien is dit advies opgesteld om te beoordelen of eiser kan worden gehoord in zijn asielprocedure. Het advies geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser detentieongeschikt zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het bestreden besluit aan de motiveringseisen als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 in de zaak Mahdi [5] . De beroepsgrond slaagt niet.
Is het gehoor zorgvuldig afgenomen?
16. Ten aanzien van eisers stelling dat hij is gehoord in de Engelse taal terwijl dit niet zijn moedertaal is, overweegt de rechtbank dat in het proces-verbaal van gehoor is vermeld dat de Engelse taal door verbalisant en eiser in voldoende mate wordt beheerst. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat het feit dat het niet zijn moedertaal is, eiser heeft belemmerd om te kunnen verklaren en antwoord te geven op de vragen. Er is geen aanknopingspunt voor het oordeel dat sprake was van miscommunicatie. Dit proces-verbaal is op ambtseed opgemaakt en verweerder heeft eisers verklaringen ten grondslag mogen leggen aan het bestreden besluit. Niet is gebleken dat het gehoor onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Geen zware en lichte gronden ten grondslag gelegd aan de maatregel?
17. Eisers stelling dat verweerder ten onrechte geen zware en lichte gronden aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, slaagt niet. Voor de toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vw is vereist dat de vreemdeling aan de grens te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen. Dit heeft eiser gedaan. Voor het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw is het niet vereist dat er zware en lichte gronden aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd waaruit een significant risico op onttrekking aan het toezicht zou blijken. Van een motiveringsgebrek is daarom geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld?
18. Binnen de grensprocedure heeft verweerder een termijn van vier weken om de aanvraag te beoordelen. Eiser heeft op 26 juni 2021 een asielaanvraag ingediend. Dat verweerder (pas) drie dagen later op 29 juni 2021 het aanmeldgehoor bij eiser heeft afgenomen, maakt niet dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Voor zover eiser stelt dat de maatregel al direct na het nader gehoor had moeten worden opgeheven overweegt de rechtbank dat verweerder een redelijke termijn moet worden gegund om onderzoek te verrichten naar eisers aanvraag [6] . De rechtbank acht een termijn van maximaal 48 uur waarbinnen verweerder dit moet toetsen een redelijke termijn. In dit geval heeft het nader gehoor plaatsgevonden op 5 juli 2021. Nu de maatregel binnen twee dagen na het nader gehoor op 7 juli 2021 is opgeheven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft beoordeeld of eisers aanvraag zich leende voor afdoening binnen de grensprocedure. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder eerder aanleiding had moeten zien de maatregel op te heffen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de maatregel om andere redenen onrechtmatig?
19. De rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat de maatregel ten onrechte aan eiser is opgelegd.
Conclusie
20. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzitter, mr. M. Kraefft en
mr. W.B. Klaus, rechters, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Bijvoorbeeld het arrest van 27 september 2011 inzake Bah tegen het Verenigd Koninkrijk, 56328/07, en het arrest van 6 november 2012 inzake Hode en Abdi tegen het Verenigd Koninkrijk, 22341/09
3.idem
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:286
5.ECLI:EU:C:2014:1320
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451