ECLI:NL:RBDHA:2022:6220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
NL22.1403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en zorgvuldigheid van het gehoor in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit dat aan de eiser, een Colombiaanse nationaliteit houder, was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser was op 21 januari 2022 staande gehouden zonder geldige verblijfsdocumenten, waarna hem een terugkeerbesluit werd opgelegd, waarin werd bepaald dat hij binnen 28 dagen de Europese Unie diende te verlaten. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het besluit onzorgvuldig was voorbereid. Hij stelde dat tijdens het gehoor niet naar zijn familie in andere Europese landen was gevraagd, wat volgens hem leidde tot een gebrekkig gehoor.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen. Eiser was gevraagd naar zijn inkomen, gezondheid en familie in Nederland, en had de kans om te verklaren over zijn familie in Europa. De rechtbank oordeelde dat het gehoor niet te kort of onzorgvuldig was en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde. Daarnaast werd er ingegaan op de rechtmatigheid van de staandehouding en de toepassing van artikel 50 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank concludeerde dat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond en dat de staandehouding rechtmatig was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en was er geen grond voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1403

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met instemming van partijen doet de rechtbank uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1998 en de Colombiaanse nationaliteit te hebben. Eiser is op 21 januari 2022 staande gehouden zonder geldige verblijfsdocumenten. Na controle van zijn identiteitsdocument bleek de vrije termijn, gebaseerd op het
inreisstempel, welke in Spanje op 25 juni 2021 in het paspoort was gestempeld, te zijn verlopen. Verweerder heeft op 21 januari 2022 aan eiser een terugkeerbesluit uitgereikt. Daarbij is bepaald dat eiseres binnen 28 dagen de Europese Unie dient te verlaten.
Onzorgvuldige voorbereiding
2. Eiser voert aan dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Eiser is tijdens het gehoor gevraagd of hij familie in Nederland heeft. Aan hem is echter niet gevraagd of hij familie in een ander Europees land heeft. Hierdoor heeft hij tijdens het gehoor niet kunnen verklaren dat hij familie in Spanje heeft wonen. Daarom is het gehoor gebrekkig te noemen. Hierop aansluitend stelt eiser dat het gehoor vrij kort is geweest. In het verlengde hiervan stelt eiser dat tijdens het gehoor onvoldoende concreet is gevraagd naar de persoonlijke omstandigheden van eiser, zijnde zijn familie in Europa. Eiser stelt dat hiermee rekening had moeten worden gehouden. Het opleggen van het terugkeerbesluit is onevenredig.
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat hij tijdens het gehoor niet is gevraagd naar zijn mogelijke familie- en gezinsleven in Europa. Eiser is tijdens het gehoor gevraagd naar onder meer zijn inkomen in Nederland, of hij ziek is, of hij familie in Nederland heeft en of hij een verblijfsrecht in een ander land van de Europese Unie heeft. Op al deze vragen heeft eiser met ‘nee’ geantwoord. Eiser is tevens gevraagd hoe zijn familie- en gezinsleven eruit ziet. Deze vraag was niet specifiek op Nederland gericht. Eiser heeft daarom een aanknopingspunt gehad om over zijn familie in Europa te verklaren. Nu eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen, is het gehoor niet te kort, gebrekkig, onevenredig of onzorgvuldig te noemen. De beroepsgrond slaagt niet.
De staandehouding
4. Eiser stelt, anders dan uit het proces-verbaal staandehouding / overbrenging / overdracht kan worden afgeleid, niet actief werkzaam te zijn in de seksbranche. Uit de processtukken blijkt dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat dit het geval is. Voorts blijkt dat de vordering tot inzage van zijn identiteitsdocument een ondeugdelijk, oppervlakkige en herhaalde verklaring betreft ten opzicht van de anderen die aanwezig waren tijdens de staandehouding.
5. Voor zover eiser hier naar voren brengt dat het gebruik van de dwangmiddelen onrechtmatig heeft plaatsgevonden, oordeelt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het proces-verbaal van staandehouding / overbrenging / overdracht dat de controle op de identiteit van eiser in eerste instantie niet heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van de in artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) bedoelde bevoegdheid maar in het kader van de Algemene wet bestuursrecht. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State, [1] staat de aanwending van een niet bij of krachtens de Vw voorziene bevoegdheid niet ter beoordeling van de rechter in vreemdelingenzaken. De vreemdelingenkamer van de rechtbank kan daarom in deze zaak geen oordeel geven over de vraag of de politie al dan niet rechtmatig is binnengetreden. Volgens voornoemd proces-verbaal kon eiser, nadat hem gevraagd was naar zijn legitimatie, geen geldig identiteitsbewijs tonen en is hij staande gehouden en gecontroleerd op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte artikel 50, eerste lid, van de Vw toegepast, omdat tijdens de controle van de legitimatie van de vreemdeling een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is ontstaan. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat door alle aanwezigen is aangegeven dat ze werkzaam zijn in de seksbranche. Eiser heeft niet onderbouwd waarom niet kan worden uitgegaan van het proces-verbaal. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.onder meer de uitspraak van 22 april 2010 (ECLI:NLRVS:2010:BM3081).