ECLI:NL:RBDHA:2022:6124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
NL22.10574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over bewaring en zicht op uitzetting van vreemdeling met psychische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, wiens identiteit en nationaliteit onduidelijk zijn, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich niet aan de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, heeft betwist. De staatssecretaris heeft onder andere aangegeven dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zal ontwijken of beletten. De rechtbank heeft overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum voldoende is voor personen met psychische klachten en dat er geen bewijs is dat de eiser de nationaliteit heeft van een staat waarnaar hij niet kan terugkeren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10574

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Alam-Khan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 10 juni 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 15 juni 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb [2] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de juistheid van de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij psychisch in de war is en dat niet duidelijk is welke nationaliteit hij bezit. Vanwege zijn psychische problematiek zal zijn nationaliteit mogelijk niet vastgesteld kunnen worden. Uitzetting op korte termijn is dan ook niet mogelijk waardoor het zicht op uitzetting ontbreekt.
5. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting ontbreekt. In het detentiecentrum is medische zorg aanwezig, ook voor personen met psychische klachten. Gesteld noch gebleken is dat dit voor eiser onvoldoende is. Eisers stelling dat vanwege zijn psychische klachten zijn nationaliteit niet eenduidig kan worden vastgesteld slaagt niet. Voor zover eisers nationaliteit niet zou vaststaan, volgt daaruit volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] niet dat geen zicht op uitzetting bestaat. [4] Immers is niet gebleken dat eiser de nationaliteit heeft van een staat waarnaar hij op dit moment niet kan terugkeren, of hem niet zal terugnemen. Bovendien is niet gebleken dat het voor eiser blijvend onmogelijk is om deze gegevens alsnog te verstrekken of te verkrijgen van zijn land van herkomst.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AL4888.