ECLI:NL:RBDHA:2022:6120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
09/837518-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door roekeloos rijgedrag met hoge snelheid en onverantwoorde inhaalmanoeuvre

Op 28 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 december 2019 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op de Rijksweg A4 te Rijpwetering. De verdachte, bestuurder van een motorrijtuig, heeft zich schuldig gemaakt aan roekeloos rijgedrag door met een veel hogere snelheid dan toegestaan te rijden en een onverantwoorde inhaalmanoeuvre uit te voeren. Dit leidde tot een ongeval waarbij de 19-jarige bijrijder, [slachtoffer], om het leven kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een snelheid tussen de 145 en 202 km/u reed, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 130 km/u was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gehonoreerd, ondanks de pleitbezorging van de verdediging voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende rekening heeft gehouden met de verkeerssituatie en de veiligheid van andere weggebruikers, wat resulteerde in de fatale afloop van het ongeval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 dagen, een taakstraf van 240 uren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/837518-19
Datum uitspraak: 28 juni 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te Rotterdam,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 14 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. van Geloven en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Windhorst naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 december 2019 te Rijpwetering, gemeente Kaag en Braassem, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een (veel) hogere snelheid dan daar toegestaan, althans een (onverantwoord) hoge snelheid, te rijden, en/of
- een (aldaar onverantwoorde) inhaalmanoeuvre te maken, en/of
- met (een) (linker)wiel(en) van de weg te raken en/of (daardoor) de controle over het voertuig te verliezen, en/of
- in botsing te komen met de vangrail en/of een betonnen pilaar,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit. Op verweren van de verdediging zal – voor zover nodig – nader worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PL nummer] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 175).
1. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 22 december 2019, voor zover inhoudende (met bijlagen, p. 28-36):
We zagen dat er 3 auto's naast elkaar reden. Ik dacht die manoeuvre kan ik wel maken, alleen toen kwam mijn linker wiel in het gras en toen slipte mijn auto naar rechts. Dat kwam doordat er gras naast het asfalt lag. Dit had ik niet gezien.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 december 2019, voor zover inhoudende (p. 39):
Op 22 december 2019 sprak ik telefonisch met getuige [getuige] .
We werden hard ingehaald door een zwarte auto. Dit was net voorbij het bord waarop staat dat je 130 mag. Wij reden op dat moment 120. Ik denk dat de auto die ons inhaalde zo’n 150 km per uur reed. Ik voelde dat onze auto heen en weer ging door de luchtverplaatsing. Iets verder op zag ik dat de zwarte auto dwars op de vluchtstrook stond en in brand stond.
3. Het deskundigenrapport (sectierapport) van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer [zaak nummer] , op 21 december 2019 opgemaakt en ondertekend door dr. V. [arts] , arts en forensisch patholoog, voor zover inhoudende (p. 50):
[slachtoffer] was nog in leven ten tijde van de brand. Het overlijden wordt verklaard als gevolg van schade van de luchtwegen en daarmee orgaanfunctiestoornissen ten gevolge van inademing van (hete) rookgassen door thermisch geweld (brand).
4. Het verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 23 december 2019, voor zover inhoudende (met bijlagen, p. 52-66):
Datum/tijdstip ongeval: 21 december 2019, omstreeks 3:30 uur.
Op de Rijksweg A4 Rijbaan richting Leiden, gelegen buiten de bebouwde kom van Rijpwetering in de gemeente Kaag en Braassem, trof ik de personenauto aan op de vluchtstrook aan de rechterzijde van de rijbaan. Het voertuig was met de voorzijde in botsing gekomen met de vangrail en vervolgens met de betonnen Barrier. Ongeveer 150 meter voor de botsplaats trof ik op rijstrook twee, de aanvang aan van meerdere slipsporen die mijn inziens afkomstig waren van de personenauto. Deze slipsporen verliepen eerst in een curve naar rijstrook drie en vervolgens kwam het voertuig kennelijk in een contra slip en liepen de sporen in een curve via rijstrook 1 en de vluchtstrook tot aan de botsplaats. Aan het sporen beeld kon ik opmaken dat het voertuig was gaan roteren om zijn lengte as en vervolgens weer in een contraslip raakte tot aan de botsplaats.
Gelet op de lengte van de slipsporen en de zware schade aan de personenauto heb ik de indruk dat de snelheid van de personenauto kort voor dan wel ten tijde van de aanrijding beduidend hoger moet zijn geweest dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 130 km/h.
5. Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer [zaak nummer] , op 8 december 2020 opgemaakt en ondertekend door
ing. [ing.] , voor zover inhoudende (niet doorgenummerd):
De lijst hieronder geeft de grenswaarden die bepaald zijn voor de snelheid van de Opel bij aanvang van de boogvormige sporten, bij verschillende kansniveau’s:
- 99%-ondergrens: 145 km/u en 99%-bovengrens: 202 km/u
- 95%-ondergrens: 152 km/u en 95%-bovengrens: 195 km/u
- 90%-ondergrens: 157 km/u en 95%-bovengrens: 193 km/u
- 80%-ondergrens: 163 km/u en 95%-bovengrens: 187 km/u
Op basis van de uitgangspunten als genoemd in dit rapport volgt een kans van 99% dat de snelheid van de Opel bij aanvang van de afgetekende sporen hoger was dan 145 km/u en een kans van 99% dat de snelheid van de Opel bij aanvang van de afgetekende sporen lager was dan 202 km/u.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Schuld in de zin van 6 WVW?
De rechtbank stelt voorop dat om van schuld in de zin van artikel 6 WVW te kunnen spreken, dient te worden vastgesteld dat op zijn minst genomen sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid van de kant van de verdachte. Bij de beantwoording van deze vraag komt het naar vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Dat brengt met zich dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Voor een veroordeling ter zake van overtreding van artikel 6 WVW dient daarnaast een causaal verband te bestaan tussen de verweten gedraging(en) en het verkeersongeval.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte heeft gereden met een snelheid die, gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, te hoog was. Uit het onderzoek van het NFI is immers gebleken dat er een kans van 99% is dat de snelheid waarmee de verdachte heeft gereden tussen de 145 en 202 kilometer per uur lag en een kans van 95% dat de snelheid tussen de 152 en 195 kilometer per uur lag. Ook uit de verklaring van getuige [getuige] en hetgeen in de verkeersongevallenanalyse is gerelateerd leidt rechtbank af dat de snelheid van het voertuig kort voor dan wel ten tijde van de aanrijding beduidend hoger moet zijn geweest dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 130 km/u. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat de verdachte minimaal 145 kilometer per uur reed ten tijde van het ongeval.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van de verdachte de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval. De verdachte heeft immers met een veel te hoge snelheid gereden terwijl hij een inhaalmanoeuvre uitvoerde. De verdachte heeft zijn snelheid niet zodanig aangepast, dat hij in staat was om op een veilige manier te handelen toen hij zich tijdens de inhaalmanoeuvre geconfronteerd zag met de auto die van de middelste rijstrook schijnbaar zijn richting op bewoog. Als gevolg hiervan is de verdachte de macht over zijn stuur kwijtgeraakt, waardoor het voertuig uiteindelijk tegen de betonnen barrière aan is gebotst en in brand is gevlogen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gehandeld, zodanig dat sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 21 december 2019 te Rijpwetering, gemeente Kaag en Braassem, als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de Rijksweg A4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig,
- met een veel hogere snelheid dan daar toegestaan te rijden, en
- een aldaar onverantwoorde inhaalmanoeuvre te maken, en
- met
zijnlinkerwielen van de weg te raken en daardoor de controle over het voertuig te verliezen, en
- in botsing te komen met de vangrail en een betonnen pilaar, waardoor [slachtoffer] werd gedood.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in het geval van een bewezenverklaring, primair verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om geen gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een voorwaardelijke taakstraf met bijzondere voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft door zeer onvoorzichtig rijgedrag een dodelijk verkeersongeluk veroorzaakt. De verdachte heeft op de Rijksweg A4 zo hard gereden dat hij tijdens het maken van een inhaalmanoeuvre de controle over zijn voertuig is verloren, waardoor het voertuig tegen een vangrail en een betonnen barrière is gereden. Het voertuig is als gevolg van de botsing in brand gevlogen, waardoor de bijrijder van de verdachte, [slachtoffer] , om het leven is gekomen.
De verdachte heeft met zijn rijgedrag een onomkeerbaar verlies teweeg gebracht en zeer groot leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de dood van hun 19-jarige dochter en zus die haar leven nog voor het grootste deel voor zich had. Het leed dat de nabestaanden ervaren blijkt ook uit de indringende slachtofferverklaring van de ouders en de jongere broer van het slachtoffer. De rechtbank realiseert zich dat voor de nabestaanden met geen enkele straf recht zal kunnen worden gedaan aan het intense verdriet dat zij ondervinden.
Persoonlijke omstandighedenDe rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 mei 2022 en in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot eerdere verkeersovertredingen van de verdachte (dossierpagina 128). Hieruit blijkt dat de verdachte in 2019 meerdere verkeersovertredingen heeft begaan waaronder forse snelheidsovertredingen. Bij één van die snelheidsovertredingen is bovendien het rijbewijs van de verdachte ingevorderd. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw veel te hard te rijden.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 5 maart 2020 opgesteld door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker. In het reclasseringsadvies staat dat, hoewel de verdachte over de periode van een aantal jaren zich schuldig heeft gemaakt aan vele verkeersovertredingen, de kans op herhaling vanwege de impact van deze zaak als laag tot gemiddeld wordt ingeschat. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn voor afdoening in deze strafzaak is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen bij inverzekeringstelling van de verdachte op 21 december 2019. Dit betekent dat de redelijke termijn in deze zaak met ca. zes maanden is overschreden.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, een gevangenisstraf van 48 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede een taakstraf van 240 uren. De rechtbank zal 60 uren van die taakstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, omdat naar het oordeel van de rechtbank de op te leggen straf, mede gelet op het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde, voldoende de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking brengt.
De verdachte vormt naar het oordeel van de rechtbank een gevaar op de weg en daarom acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte gedurende een lange periode niet mag deelnemen aan het gemotoriseerd verkeer. Een ontzegging van de rijbevoegdheid als bijkomende straf is daarom passend en geboden. Aan de verdachte zal een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen worden opgelegd voor de duur van drie jaren.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
48 DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
60 uren, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang deze de reclassering dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd deelneemt aan diagnostisch onderzoek en zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
- ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
drie (3) JAREN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.F. Holtrop, voorzitter,
mr. L.K. Zaltbommel, rechter,
mr. C. van Hees, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. Ö. Aydin, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2022.