ECLI:NL:RBDHA:2022:6119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
NL21.12768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvragen in het kader van nareis op basis van onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie en feitelijke gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en drie Congolese eisers die mvv-aanvragen hadden ingediend in het kader van nareis. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard. De eisers, die claimen pleegkinderen te zijn van de referent, hebben hun aanvragen tot het verlenen van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv's) ingediend, maar deze zijn door de Staatssecretaris afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd van hun identiteit, de identiteit van hun biologische ouders, en de familierechtelijke relatie met hen. Ook is niet aangetoond dat er een feitelijke gezinsband bestond tussen de eisers en de referent op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de mvv-aanvragen terecht was, omdat niet voldaan was aan de vereisten voor nareis volgens de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12768

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres 1], eiseres 1,
[naam eiseres 2], eiseres 2 en
[naam eiser], eiser, hierna tezamen: eisers,
V-nummers: [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3]
gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. E.G. Angela.

Procesverloop

Met het besluit van 9 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de door [naam referent] (referent) ten behoeve van eisers ingediende aanvragen tot het verlenen van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv’s) in het kader van nareis afgewezen.
Met het besluit van 20 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens zijn verschenen referent, zijn echtgenote [naam 1] (hierna: de echtgenote) en, als tolk, [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres 1 stelt te zijn geboren op [geboortedatum eiseres 1], eiseres 2 stelt te zijn geboren op [geboortedatum eiseres 2] en eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum eiser]. Eisers stellen de Congolese nationaliteit te hebben en zussen en broer van elkaar te zijn. Zij stellen de pleegkinderen te zijn van referent en diens echtgenote en beogen verblijf bij hen in Nederland.
1.2.
Referent (geboren op [geboortedatum referent]) en zijn echtgenote (geboren op [geboortedatum]) hebben de Congolese nationaliteit. Bij beschikkingen van 13 juni 2019 heeft verweerder aan hen verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd verleend, met als ingangsdatum 12 juni 2019. Referent heeft op 13 september 2019 de onderhavige mvv-nareisaanvragen ingediend voor eisers.
Het bestreden besluit
2. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt – samengevat – het volgende in. Eisers komen volgens verweerder niet in aanmerking voor nareis, omdat niet is gebleken dat zij aan de vereisten daarvoor voldoen. Primair stelt verweerder hiertoe dat eisers hun identiteit, de identiteit van hun biologische ouders, de familierechtelijke relatie tussen hen en hun biologische ouders en het overlijden van hun biologische ouders niet hebben aangetoond dan wel aannemelijk hebben gemaakt. Omdat er geen sprake is van bewijsnood en er geen substantieel indicatief bewijs is overgelegd, bestaat er volgens verweerder geen aanleiding om nader onderzoek aan te bieden. Subsidiair, voor zover het vorenstaande wel allemaal aannemelijk zou worden geacht, stelt verweerder dat eisers de pleegrelatie tussen hen en referent (en diens echtgenote) niet aannemelijk hebben gemaakt en evenmin dat er tussen hen en referent (en diens echtgenote) op het moment van binnenkomst van referent (en diens echtgenote) in Nederland een feitelijke gezinsband bestond. Verder heeft verweerder gesteld dat niet is gebleken dat eisers zich in Oeganda in een schrijnende situatie bevinden, nu zij duurzaam worden opgevangen en feitelijk worden verzorgd door een direct familielid.
Beoordeling
3. Om met toepassing van artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor een afgeleide asielvergunning in het kader nareis in aanmerking te komen, dient de vreemdeling (en ook de referent) aan verscheidene vereisten te voldoen. In de eerste plaats is het nodig dat voldoende duidelijkheid bestaat over de identiteit van de vreemdeling en de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en de referent. Het is in eerste instantie aan de vreemdeling en de referent om bewijzen, toelichtingen en inlichtingen te verstrekken die nodig zijn om de identiteit van de vreemdeling en de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en de referent vast te stellen. Een ander vereiste voor nareis is dat de vreemdeling op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland behoorde tot diens gezin. Het is aan de vreemdeling en de referent om aannemelijk te maken dat de vreemdeling op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot diens gezin behoorde. Die feitelijke gezinsband op het moment van binnenkomst dienen de vreemdeling en de referent in beginsel te onderbouwen met documenten. Als zij dit niet kunnen, moeten zij die feitelijke gezinsband met andere gegevens en/of plausibele en consistente verklaringen aannemelijk maken.
4. In deze zaak wordt het volgende door eisers en referent gesteld. Eisers zijn de kinderen van de zus van de echtgenote van referent. De ouders van eisers zijn in 2014 in Congo overleden. Na het overlijden van hun ouders zijn eisers opgevangen door een familievriend in Congo. Dit heeft geduurd tot eind oktober 2018. Een handelaarster in goederen, die heen en weer reisde tussen Goma (Congo) en Kampala (Oeganda), heeft in Kampala de tante van eisers (een andere zus van de echtgenote van referent; hierna: de tante) gevonden. Eind oktober 2018 zijn eisers, met deze handelaarster, naar hun tante in Kampala vertrokken. Tot februari 2019 hebben eisers bij de tante in Oeganda verbleven. Van februari 2019 tot aan het vertrek van referent en zijn echtgenote naar Nederland, in juni 2019, hebben eisers bij referent en zijn echtgenote in Oeganda verbleven. Sinds het vertrek van referent en zijn echtgenote verblijven eisers weer bij de tante in Oeganda.
5. Aan de afwijzing van de mvv-nareisaanvragen van eisers heeft verweerder in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat eisers en referent de identiteit van eisers, de identiteit van de biologische ouders van eisers, de familierechtelijke relatie tussen eisers en hun biologische ouders en het overlijden van de biologische ouders niet hebben aangetoond dan wel aannemelijk hebben gemaakt. Eisers hebben dit standpunt van verweerder in beroep bestreden. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit (primaire) standpunt van verweerder en hetgeen eisers daartegen in beroep hebben aangevoerd inhoudelijk onbesproken te laten. De reden hiervoor is dat ook als eisers op dit punt volledig in het gelijk zouden worden gesteld – in die zin dat zou worden geoordeeld dat zij wel hun identiteit, de identiteit van hun biologische ouders, hun familierechtelijke relatie met hun biologische ouders en het overlijden van hun biologische ouders hebben aangetoond dan wel aannemelijk hebben gemaakt – dit niet zou leiden tot het oordeel dat verweerder de mvv-nareisaanvragen van eisers ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank legt dit hieronder uit.
6. Aan de afwijzing van de mvv-nareisaanvragen van eisers heeft verweerder in de tweede plaats ten grondslag gelegd dat eisers en referent niet aannemelijk hebben gemaakt dat er tussen hen een pleegrelatie bestaat en evenmin dat eisers op het moment van binnenkomst van referent en zijn echtgenote in Nederland feitelijk tot hun gezin behoorden. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
Eisers en referent hebben, zoals verweerder terecht heeft gesteld, geen officiële documenten overgelegd – bijvoorbeeld een beschikking van de rechtbank in Congo (of Oeganda) of een besluit of brief van een andere instantie in Congo (of Oeganda) – waaruit blijkt dat referent (en zijn echtgenote) officieel is(/zijn) aangewezen als de pleegouder(s) van eisers. Ook zijn er geen andere documenten of stukken overgelegd waaruit dit afgeleid zou kunnen worden.
6.2.
Voor zover zou worden aangenomen dat een pleegrelatie in Congo/Oeganda van rechtswege ontstaat door opname van het kind in het gezin, samenwoning en feitelijke opvoeding en verzorging, geldt het volgende.
6.2.1.
Volgens de verklaring van referent hebben hij en zijn echtgenote gedurende een periode van (ongeveer) vier maanden, direct voorafgaand aan hun vertrek naar Nederland, in Oeganda met eisers samengewoond en hen verzorgd en opgevoed. Eisers en referent hebben echter geen documenten overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat eisers gedurende voormelde periode daadwerkelijk met referent en zijn echtgenote hebben samengeleefd. In dit verband merkt de rechtbank op dat eisers en referent een ‘Refugee Family Attestation’ van 28 augustus 2019 hebben ingebracht waarop eisers samen met en als gezinsleden van de tante staan geregistreerd. Hieruit blijkt dat het mogelijk is om in Kampala (Oeganda) een (dergelijke) familieregistratie te laten opmaken. Eisers hebben, zoals verweerder terecht heeft gesteld, geen bevredigende uitleg gegeven voor het ontbreken van een ‘Refugee Family Attestation’ waarop eisers samen met en als gezinsleden van referent (en zijn echtgenote) zijn geregistreerd. Hierbij betrekt de rechtbank dat het voor referent, na de gehoren met de UNHCR en de IND (die vóór februari 2019 in Oeganda hebben plaatsgevonden), redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat documenten betreffende de gezinsband van groot belang waren om eisers te kunnen laten meereizen(/overkomen) naar Nederland.
6.2.2.
Verder geldt dat referent en zijn echtgenote voorafgaand aan hun vertrek naar Nederland niet aan de UNHCR en/of de IND hebben gemeld dat eisers hun pleegkinderen zijn en sinds februari 2019 onderdeel uitmaken van hun gezin. Weliswaar zouden eisers volgens de verklaring van referent pas onderdeel zijn gaan uitmaken van zijn gezin nadat de gehoren met de UNHCR en de IND hebben plaatsgevonden, maar verweerder stelt terecht dat mag worden verwacht dat referent van een daadwerkelijke toetreding tot zijn gezin van eisers uit eigen beweging, voorafgaand aan zijn vertrek, melding maakt bij de UNHCR of de IND. Hierbij betrekt de rechtbank dat het voor referent, na de gehoren met de UNHCR en de IND, redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat het noemen van eisers als zijn pleegkinderen op zijn minst nodig was om eisers te kunnen laten meereizen(/overkomen) naar Nederland.
6.2.3.
Nu er geen documenten zijn ingebracht die de gestelde samenleving in Oeganda voor de duur van (ongeveer) vier maanden ondersteunen, voor het ontbreken daarvan geen bevredigende uitleg is gegeven en referent en zijn echtgenote eisers voorafgaand aan hun vertrek naar Nederland niet hebben genoemd/gemeld bij de UNHCR of de IND, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eisers en referent hun gestelde samenleving van (ongeveer) vier maanden in Oeganda niet aannemelijk hebben gemaakt.
6.2.4.
Voor zover zou worden aangenomen dat een pleegrelatie in Congo/Oeganda van rechtswege ontstaat door opname van het kind in het gezin, samenwoning en feitelijke opvoeding en verzorging, stelt verweerder zich gezien het vorenstaande dan ook terecht op het standpunt dat eisers en referent niet aannemelijk hebben gemaakt dat er in hun geval van rechtswege een pleegrelatie is ontstaan.
6.2.5.
Overigens overweegt de rechtbank dat als de gestelde samenleving in Oeganda voor de duur van (ongeveer) vier maanden wel zou worden aangenomen, dit alsnog niet zou leiden tot het oordeel dat er van rechtswege een pleegrelatie tussen eisers en referent bestaat. De rechtbank volgt verweerder namelijk in zijn standpunt dat een samenlevingsperiode van (ongeveer) vier maanden, mede bezien in het licht van de concrete omstandigheden van dit geval – te weten: eisers hebben in Oeganda ongeveer even lang samengeleefd met de tante als met referent en zijn echtgenote, zijn pas gaan samenleven met referent en zijn echtgenote nadat zij toestemming hadden gekregen om naar Nederland te komen en leven sinds het vertrek van referent en zijn echtgenote naar Nederland weer met de tante samen – te kort is om van rechtswege een pleegrelatie met referent en zijn echtgenote te doen ontstaan.
6.3.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat er tussen eisers en referent (en zijn echtgenote) een pleegrelatie bestaat en dat evenmin is gebleken dat eisers op het moment van binnenkomst van referent en zijn echtgenote in Nederland feitelijk behoorden tot het gezin van referent en zijn echtgenote.
7. Het vorenstaande betekent reeds dat niet wordt voldaan aan de vereisten voor nareis (zie overweging 3.). Daarom heeft verweerder de mvv-nareisaanvragen van eisers terecht afgewezen.
Conclusie
8. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.