ECLI:NL:RBDHA:2022:6099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
C/09/628821 / KG ZA 22-383
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen tot onmiddellijke invrijheidstelling en zelfmelderschap in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderingen heeft ingediend tegen de Staat der Nederlanden. [eiser] verzocht om onmiddellijke invrijheidstelling en om als zelfmelder te worden aangemerkt, zodat hij zich vrijwillig bij de penitentiaire inrichting kon melden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] op 21 maart 2022 door de rechtbank Gelderland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden voor diefstal met geweld, overtredingen van de Opiumwet en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat het CJIB in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [eiser] niet als zelfmelder aan te merken, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de ernst van de feiten waarvoor hij is veroordeeld. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, maar de Staat is wel veroordeeld in de proceskosten, omdat de beslissing om [eiser] niet als zelfmelder aan te merken pas ter zitting deugdelijk is gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de persoonlijke omstandigheden van [eiser] niet voldoende waren om de beslissing van het CJIB te weerleggen, en dat de afwijzing van de vorderingen van [eiser] gerechtvaardigd was.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/628821 / KG ZA 22-383
Vonnis in kort geding van 8 juni 2022
in de zaak van
[eiser], verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [locatie] te [plaats],
eiser,
advocaat mr. M.J.R. Roethof te Arnhem,
tegen:
de Staat der Nederlanden, in het bijzonder het Ministerie van Justitie en Veiligheidte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T.J. Crom te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties.
1.2.
Op 25 mei 2022 is de mondelinge behandeling gehouden. Hierbij zijn door de beide partijen pleitnotities overgelegd.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 21 maart 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, voor diefstal met geweld, overtredingen van de Opiumwet en bedreiging. Dit vonnis is op 5 april 2022 onherroepelijk geworden.
2.2.
Op 19 april 2022 heeft de advocaat van [eiser] telefonisch contact gehad met het CJIB en heeft zij verzocht [eiser] als zelfmelder aan te merken. Per e-mail van 22 april 2022 heeft de advocaat van [eiser] dit verzoek herhaald en gevraagd, voor zover er al een andersluidende beslissing was genomen, dat besluit te herzien en aan [eiser] negen maanden respijt te geven. Ter onderbouwing van dit verzoek wordt verwezen naar de (huidige) gezinssituatie van [eiser], de omstandigheid dat hij op 30 mei 2022 gaat trouwen, de omgangsregeling met zijn twee kinderen en dat hij een professioneel mediator heeft ingeschakeld om de zaak tussen het slachtoffer en hem in der minne te regelen.
2.3.
Per e-mail van 22 april 2022 heeft het CJIB aan de advocaat van [eiser] het volgende laten weten:
“(…)
Op 21 april 2022 is door het CJIB besloten inzake uw cliënt dhr. [eiser] niet in aanmerking te laten komen voor de zelfmeldingsstatus. Nadien is u verzoek en onderbouwing ontvangen en in behandeling genomen als een verzoek tot heroverweging van deze beslissing.
Het CJIB heeft een executieplicht. Inmiddels is uw cliënt aangehouden, die aanhouding is rechtmatig gezien de eerder genomen beslissing tot het uitvaardigen van een arrestatiebevel. Hetgeen u naar voren heeft gebracht is niet van dermate zwaarwegende belang dat deze omstandigheden maken dat de executie zou moeten worden gestaakt. De omstandigheden die zijn aangevoerd hebben niet (allen) betrekking op de veroordeelde zelf alsook blijven deze omstandigheden in de toekomst aanwezig.
Dit maakt dat ik u verzoek tot opschorting dan wel schorsing van de executie zal afwijzen.
(…)”
2.4.
[eiser] is sinds 22 april 2022 gedetineerd in verband met de executie van de gevangenisstraf.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven, de Staat te veroordelen:
om tot zijn onmiddellijke invrijheidstelling over te gaan;
tot een verbod tot executie van het vonnis van 21 maart 2022 van de rechtbank Gelderland voor de duur van negen maanden, althans de Staat te verbieden om tot vrijheidsbeneming van [eiser] in de komende negen maanden over te gaan;
aan [eiser] de status van zelfmelder toe te kennen;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [eiser] is ten onrechte niet als zelfmelder behandeld, waardoor hij niet in de gelegenheid is gesteld zich vrijwillig te melden bij de penitentiaire inrichting (hierna: PI). Dit heeft zware nadelige gevolgen voor [eiser]; de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) handelt onrechtmatig jegens [eiser] door zijn eigen beleidsregels ten onrechte niet na te leven.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen onder meer ten grondslag gelegd dat hij op 30 mei 2022 gaat trouwen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat die stelling toewijzing van de vordering niet kan dragen. Voor een dergelijke situatie biedt de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting een voorziening, inclusief een beroepsmogelijkheid die de weg naar de voorzieningenrechter in beginsel afsluit. [eiser] heeft ook op grond van die regeling een verzoek ingediend. De Staat heeft ter zitting verklaard dat de bedoeling is dat uiterlijk op 27 mei 2022 op het verzoek van [eiser] op grond van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting zal worden beslist. De voorzieningenrechter gaat daarvan uit. Gelet daarop levert het voorgenomen huwelijk geen (spoedeisend) belang op voor het treffen van een ordemaatregel in kort geding.
4.2.
[eiser] vordert niet alleen om alsnog als zelfmelder te worden aangemerkt, maar tevens een verbod tot executie van de gevangenisstraf voor de duur van negen maanden. Hij legt aan zijn vorderingen echter alleen ten grondslag dat hij ten onrechte niet als zelfmelder is aangemerkt. Voor toewijzing van de vordering strekkende tot het executieverbod bestaat op grond van de stelling van [eiser] geen ruimte, ook niet als [eiser] alsnog als zelfmelder zou moeten worden aangemerkt. Immers, een zelfmelder ontvangt op enig moment een oproep om zich op een bepaalde datum bij de P.I. te melden. Desgewenst kan op dat moment aan de Selectiefunctionaris worden gevraagd om zich op een latere datum te mogen melden. Tegen een afwijzende beslissing op zo’n verzoek, staat beroep open bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Gelet op deze werkwijze, met mogelijkheid van bezwaar en beroep, bestaat er geen ruimte voor de voorzieningenrechter om binnen het bestek van dit kort geding te bepalen dat het strafvonnis voor een bepaalde termijn niet mag worden geëxecuteerd. Dit betekent dat de vordering onder b niet toewijsbaar is.
4.3.
Naar de voorzieningenrechter begrijpt hoopt [eiser] dat de gevangenisstraf in de toekomst mogelijk niet meer tenuitvoergelegd hoeft te worden, vanwege een nog in te dienen gratieverzoek en/of herziening van zijn strafzaak. Dat zijn echter uiterst onzekere omstandigheden; [eiser] heeft niet onderbouwd waarom dergelijke verzoeken kansrijk zijn. Met de door [eiser] naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden kan in dat licht geen rekening gehouden worden. Uitgangspunt in dit geding is dan ook dat er sprake is van een onherroepelijke veroordeling die geëxecuteerd moet worden.
4.4.
De minister (lees: het CJIB namens hem) is gehouden onherroepelijke uitspraken van de strafrechter zo spoedig mogelijk ten uitvoer te leggen. Hij is daarbij wel gehouden te handelen conform vastgestelde regelgeving en zijn eigen beleid, zoals [eiser] terecht stelt. Bij de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen kan een veroordeelde in bepaalde gevallen in de gelegenheid worden gesteld zichzelf te melden bij de PI. De voorzieningenrechter overweegt dat het voor een veroordeelde van belang kan zijn om zo’n status van zelfmelder te krijgen. Indien de veroordeelde die status niet krijgt, heeft dat immers tot gevolg dat hij of zij op een onverwacht en veelal ongelegen moment door de politie wordt aangehouden om de straf uit te zitten. Daarbij bestaat het risico dat gezinsleden en derden daarmee worden geconfronteerd en dat de veroordeelde geen gelegenheid heeft gehad thuis en/of op het werk orde op zaken te stellen ter voorbereiding van de periode waarin hij of zij gedetineerd zal zijn.
4.5.
Er kan aanleiding zijn om veroordeelden niet voor het zelfmeldbeleid in aanmerking te laten komen. In artikel 2.1 lid 1 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (hierna: de Regeling) worden situaties genoemd waarin een veroordeelde
in ieder gevalniet wordt opgeroepen om zich zelf te melden bij de P.I. Dergelijke situaties doen zich hier niet voor.
4.6.
Op grond van het tweede lid van artikel 2.1 van de Regeling wordt bij de afweging om een veroordeelde als zelfmelder aan te merken
in ieder gevalbetrokken:
de aard en de ernst van de vrijheidsbenemende sanctie, alsmede de aanleiding om de tenuitvoerlegging daarvan aan te vangen of te vervolgen;
de mate waarin de rechtsorde is geschokt vanwege het strafbare feit dat ten grondslag ligt aan de veroordeling;
de psychische gesteldheid van de veroordeelde en daaruit voortvloeiende veiligheidsrisico’s;
e omstandigheid dat de veroordeelde geen gevolg heeft gegeven aan een eerdere oproep om zich te melden bij de inrichting;
de omstandigheid dat de veroordeelde eerder niet heeft meegewerkt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie;
de omstandigheid dat de veroordeelde de vrijheidsbenemende sanctie als jeugdige is opgelegd.
4.7.
De voorwaarden opgenomen in lid 1 en 2 van artikel 2.1 van de Regeling vormen geen limitatieve opsomming, zodat ook andere feiten en/of omstandigheden kunnen meebrengen dat aan een veroordeelde de status van zelfmelder wordt onthouden. De toelichting op de Regeling formuleert dat als volgt:
"Afhankelijk van het individuele geval kunnen zich ook andere contra-indicaties voordoen, die dermate zwaarwegend moeten worden geacht dat de veroordeelde niet voor zelfmelding in aanmerking komt."
4.8.
De minister heeft een ruime beleidsvrijheid bij de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen en dus ook bij de beslissing om iemand al dan niet als zelfmelder aan te merken. De voorzieningenrechter kan dergelijke beslissingen in kort geding slechts marginaal toetsen. Beoordeeld moet worden of de minister in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de zelfmeldstatus niet toe te kennen aan [eiser]. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het CJIB in dit geval in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen en overweegt daartoe als volgt.
4.9.
De Staat heeft er ter zitting op gewezen dat [eiser] is veroordeeld voor een diefstal met fors geweld, voor overtredingen van de Opiumwet (waarbij handelshoeveelheden drugs en andere voorwerpen zijn aangetroffen, die er op duiden dat [eiser] zich bezig hield met dealen) en voor bedreiging van zijn buurman. Dit, tezamen met de duur van de opgelegde straf, zijn voor het CJIB, aldus de Staat, ernstige feiten die in de weg staan aan toekenning van het zelfmelderschap Verder heeft de Staat er op gewezen dat de rechtbank in het vonnis van 21 maart 2022 acht heeft geslagen op de omstandigheid dat [eiser] recent nog is veroordeeld voor een geweldsdelict en dat uit het vonnis blijkt dat [eiser] niet gemotiveerd is zich voor zijn onderliggende problematiek te laten behandelen. Hieromtrent staat in het vonnis vermeld:
“Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 24 november 2021. Daaruit blijkt dat de reclassering zich vooral zorgen maakt om het psychosociale functioneren van verdachte. Verdachte erkent te kampen met (onverwerkte) jeugdtrauma’s (PTSS) en is eerder gediagnosticeerd met agressieregulatieproblematiek. De reclassering maakt zich zorgen om de zorgmijdende houding van verdachte. De reclassering is van oordeel dat verdachte niet gemotiveerd is voor hulpverlening. Verdachte bleek in het verleden ook niet afsprakentrouw.”
Tot slot heeft de Staat er op gewezen dat het CJIB in het kader van de besluitvorming omtrent het zelfmelderschap navraag heeft gedaan bij de politie en dat hieruit blijkt dat in de afgelopen maanden een zestal meldingen zijn gedaan – die betrekking hadden op [eiser] – van ruzies en vechtpartijen rond het adres van [eiser]. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding te twijfelen aan de stelling dat er sprake is geweest van dergelijke meldingen. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij niet bekend is met de meldingen, maar heeft ook verklaard dat hij zich in de beginfase van zijn relatie bevond en dat er daarom wat “discussies” met zijn partner kunnen zijn geweest. Uit de uitlatingen van [eiser] hierover blijkt dat er in elk geval sprake is geweest van conflicten tussen hem en zijn partner waardoor ook [eiser] niet kan uitsluiten dat er sprake is geweest van bedoelde meldingen.
4.10.
Gelet op deze door de Staat (CJIB namens de minister) bij de genomen beslissing betrokken omstandigheden, in het licht van met name artikel 2.1 lid 2 onder a en c van de Regeling, kon naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid de beslissing genomen worden aan [eiser] niet de status van zelfmelder toe te kennen. [eiser] stelt terecht dat het zelfmeldbeleid moet worden geplaatst in de context van een persoonsgerichte aanpak en dat hij vanwege zijn persoonlijke omstandigheden (alsnog) de status van zelfmelder moet krijgen. De door [eiser] naar voren gebrachte (persoonlijke) omstandigheden maken het vorenstaande echter niet anders.
4.11.
[eiser] stelt met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden waarmee rekening gehouden moet worden vooral dat zijn huidige partner en haar dochter (hierna: de stiefdochter) zijn aanwezigheid thuis nodig hebben. Hiertoe voert hij aan dat zijn stiefdochter slachtoffer is geweest van een zedendelict in de familiesfeer, dat zijn partner door haar eigen belaste verleden en latere ervaringen trauma’s heeft opgelopen en dat zij opnieuw getriggerd is door de confrontatie met het misbruik van haar dochter. [eiser] is van belang voor de stabiliteit en het verbeterde leven van zijn partner en stiefdochter en de komende maanden zijn volgens hem van groot belang voor de ontwikkeling van de stiefdochter om in rustig vaarwater te komen en te blijven. Verder stelt [eiser] dat zijn huidige partner momenteel zwanger is. Zijn partner heeft meerdere miskramen gehad, is als gevolg hiervan erg emotioneel en ervaart veel spanningen. Om risico’s zo veel mogelijk te beperken is het van belang dat zij geen stress ervaart. [eiser] vormt hierbij een onmisbare steunpilaar. Weliswaar is de huidige problematiek in de gezinssfeer mogelijk niet binnen enkele maanden opgelost, maar hij moet wel de gelegenheid krijgen om een stabiele basis te creëren en om zijn gezin, met nog zeer jonge kinderen, op de detentie voor te bereiden, aldus [eiser]. [eiser] heeft er ook gewezen op de omgang met zijn twee (biologische) kinderen zich op dit moment in een opbouwfase bevindt. Dit traject moet niet worden verstoord door detentie. Ook voor [eiser] zelf is voorbereidingstijd van belang, omdat hij ook zelf met trauma’s kampt. Verder voert hij aan dat op zijn initiatief een mediationtraject met het slachtoffer is gestart en dat het van belang is dat [eiser] in vrijheid aan dit mediationtraject kan deelnemen. Voorts is van belang dat hij vanwege een mogelijk te betalen schadevergoeding inkomsten kan genereren, aldus – steeds - [eiser].
4.12.
Ten aanzien van de gezinsomstandigheden overweegt de voorzieningenrechter dat inherent gevolg van detentie is dat een veroordeelde niet persoonlijk aanwezig kan zijn in het gezin. Dit als zodanig vormt geen aanleiding om [eiser] alsnog in aanmerking te laten komen voor het zelfmelderschap, te minder nu niet gebleken is dat de (onverwachte) afwezigheid van [eiser] daadwerkelijk voor problemen zorgt en/of dat de situatie in het gezin met zijn huidige partner en/of het gezin, waar zijn (biologische) kinderen deel van uitmaken, in de toekomst wezenlijk anders zal zijn, waardoor er een belang is bij tenuitvoerlegging op een later moment. De stiefdochter en kinderen van [eiser] kunnen kennelijk worden verzorgd door hun respectievelijke moeders en hoewel begrijpelijk is dat de huidige partner van [eiser] graag zijn aanwezigheid in de nabije omgeving wenst, is dit in de gegeven omstandigheden niet van zodanig gewicht dat dit ten aanzien van het zelfmelderschap tot een andere beslissing had moeten leiden. Voor zover voor bepaalde specifieke momenten de persoonlijke aanwezigheid van [eiser] wel gewenst is, kan [eiser] strafonderbreking of incidenteel verlof vragen. Dat [eiser] zelf trauma’s heeft en dat hij daardoor voorbereidingstijd nodig heeft, is door hem niet of nauwelijks onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Ten aanzien van het mediationtraject geldt dat [eiser] dit ook vanuit detentie zou kunnen vormgeven, bijvoorbeeld door middel van een videoverbinding. Alleen al daarom staat het mediationtraject niet aan de genomen beslissing in de weg. Dat [eiser] geen inkomsten kan verwerven is eveneens een omstandigheid die inherent is aan de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf. Er is vooralsnog geen sprake van een opgelegde schadevergoeding en bovendien is ook niet aan de orde dat [eiser] zonder de detentie op korte termijn inkomsten uit arbeid zou gaan verwerven. Voorafgaand aan de detentie ontving [eiser] een Wajonguitkering. Weliswaar had hij een werktraject opgestart, maar dit traject bevond zich nog in de beginfase. Zoals de Staat terecht stelt, ligt het ten aanzien van dit werktraject eerder voor de hand dat [eiser] eerst zijn gevangenisstraf uitzit, zodat hij nadien ononderbroken het traject om een werkend bestaan op te bouwen kan vervolgen.
4.13.
De persoonlijke omstandigheden van [eiser] rechtvaardigen al met al niet de conclusie dat het CJIB in redelijkheid niet heeft kunnen beslissen [eiser] niet als zelfmelder aan te merken. Slotsom is dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
4.14.
Gelet op de afwijzing van de vorderingen van [eiser] zou hij in beginsel moeten worden veroordeeld in de proceskosten. Echter, de Staat heeft voor het eerst ter zitting de beslissing om [eiser] niet in aanmerking te laten komen voor het zelfmelderschap deugdelijk gemotiveerd. Dit kort geding had mogelijk voorkomen kunnen worden, als de Staat die beslissing eerder deugdelijk had gemotiveerd. Daar bestond reden toe nu [eiser] juist nadrukkelijk had verzocht als zelfmelder te worden aangemerkt. Gelet hierop zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hieronder in het dictum vermelde wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
bepaalt dat ieder partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.
idt