In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderingen heeft ingediend tegen de Staat der Nederlanden. [eiser] verzocht om onmiddellijke invrijheidstelling en om als zelfmelder te worden aangemerkt, zodat hij zich vrijwillig bij de penitentiaire inrichting kon melden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] op 21 maart 2022 door de rechtbank Gelderland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden voor diefstal met geweld, overtredingen van de Opiumwet en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat het CJIB in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [eiser] niet als zelfmelder aan te merken, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de ernst van de feiten waarvoor hij is veroordeeld. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, maar de Staat is wel veroordeeld in de proceskosten, omdat de beslissing om [eiser] niet als zelfmelder aan te merken pas ter zitting deugdelijk is gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de persoonlijke omstandigheden van [eiser] niet voldoende waren om de beslissing van het CJIB te weerleggen, en dat de afwijzing van de vorderingen van [eiser] gerechtvaardigd was.