ECLI:NL:RBDHA:2022:6077

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
NL22.3744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende gemotiveerd besluit tot niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres, een Nigeriaanse vrouw, voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres internationale bescherming zou genieten in Italië, waar zij een geldige verblijfsvergunning heeft tot 18 maart 2024. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat verweerder geen rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en de argumenten die zij in haar zienswijze heeft aangevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder enkel standaard overwegingen heeft gebruikt en niet is ingegaan op de specifieke situatie van eiseres, waaronder haar negatieve ervaringen in Italië en de rechten van haar minderjarige kind.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is, omdat verweerder niet heeft gereageerd op de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden. De rechtbank benadrukt dat ook vaste jurisprudentie kan worden doorbroken indien daar aanleiding voor is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseres worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3744

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
mede namens haar minderjarige kind Happiness Omoauz
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

ProcesverloopBij besluit van 28 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.3745, op 13 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Bakah. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Zij heeft op 10 november 2021 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Italiaanse autoriteiten hebben laten weten dat aan haar internationale bescherming is verleend in de zin van artikel 2, aanhef en onder a, van de Kwalificatierichtlijn. De door eiseres verkregen verblijfsvergunning is geldig tot 18 maart 2024. Gelet hierop heeft eiseres volgens verweerder een zodanige band met Italië dat het voor haar redelijk zou zijn om naar Italië terug te gaan. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden of dat eiseres persoonlijk bij terugkeer naar Italië terecht zal komen in een situatie welke in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 van het Antifolterverdrag. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1794) stelt verweerder dat eiseres bij voorkomende problemen de hulp in kan roepen van de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiseres niet willen of kunnen helpen. Niet is aannemelijk gemaakt dat Italië in het specifieke geval van eiseres zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Verweerder concludeert daarom tot niet-ontvankelijkverklaring van de aanvraag.
Beoordelingskader
3.1.
In artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk kan worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
3.2.1.
Uit artikel 3.106a van het Vb 2000, eerste lid, volgt dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw 2000 als alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
b. er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, en
c. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
d. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
e. de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
3.2.2.
In het tweede lid is bepaald dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw 2000 als de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Op grond van het derde lid, worden bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf.
Internationale bescherming in Italië
4. Op 31 januari 2022 hebben de Italiaanse autoriteiten bevestigd dat aan eiseres internationale bescherming is verleend in de zin van artikel 2, onder a, van de Kwalificatierichtlijn en dat de aan haar verleende verblijfsvergunning geldig is tot 18 maart 2024. Dit punt is niet in geschil tussen partijen.
Gronden van beroep
5. Eiseres voert aan dat verweerder in het bestreden besluit geen woord wijdt aan een groot deel van de argumenten uit de zienswijze. Verweerder houdt een algemeen verhaal, maar verzuimt in te gaan op de concrete situatie van eiseres en de argumenten die in dat verband naar voren zijn gebracht.
Zo wordt in de zienswijze betoogd dat verweerder een onjuiste toepassing geeft aan de leden 2 en 3 van artikel 3.106a van het Vb. In strijd met dit artikel heeft verweerder op geen enkele wijze een beoordeling gemaakt van de door eiseres aangedragen feiten en omstandigheden op grond waarvan zij stelt dat het voor haar niet redelijk is om naar Italië terug te gaan. Als relevante feiten en omstandigheden als bedoeld in het hiervoor genoemde tweede en derde lid voert eiseres haar negatieve ervaringen in Italië aan, waarover zij concreet heeft verklaard en die zij in haar zienswijze opnieuw benoemt.
Daarnaast heeft eiseres verwezen naar concrete passages uit een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van juli 2021 “Veel gestelde vragen Italië – Positie statushouders” waarin een moeilijke situatie voor statushouders in Italië wordt geschetst. Daarbij is concreet aangegeven wat deze informatie betekent in de specifieke situatie van eiseres. Verweerder is hier niet op ingegaan.
Verder heeft eiseres in de zienswijze gewezen op de rol die de rechten van het kind dienen te spelen in de besluitvorming. Ook op dit punt is verweerder in het bestreden besluit niet ingegaan.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is het met eiseres eens dat verweerder in het bestreden besluit enkel standaard overwegingen heeft gebruikt en geen op de persoon toegespitste motivering heeft opgenomen wat betreft de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden.
6.1
Zo heeft verweerder in het bestreden besluit in het geheel niet gereageerd op het betoog van eiseres met betrekking tot de – in haar ogen – onjuiste toepassing door verweerder van de leden 2 en 3 van artikel 3.106a van het Vb. De rechtbank is op de hoogte van de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op dit punt, maar dit laat onverlet dat verweerder een reactie dient te geven op het gemotiveerde betoog van eiseres dat van deze vaste lijn afgeweken zou moeten worden. Ook vaste lijnen in de jurisprudentie kunnen en moeten immers worden doorbroken op het moment dat daartoe aanleiding bestaat. Indien verweerder zich op het standpunt stelt dat er geen aanleiding bestaat om van deze lijn af te wijken, dient verweerder dit standpunt te motiveren en daarbij in te gaan op de door eiseres aangedragen argumenten. Verweerder dient zich erop te beraden of vast moet worden gehouden aan het standpunt dat een verblijfsvergunning in een andere lidstaat
altijdbetekent dat een zodanige band bestaat met die lidstaat dat het voor de vreemdeling redelijk is om daarnaar terug te gaan. Indien verweerder inderdaad vasthoudt aan dit standpunt dient verweerder uit te leggen waarom hiermee volgens verweerder recht wordt gedaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, leden 2 en 3, van het Vb.
6.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit ook niet inhoudelijk gereageerd op de door eiseres aangehaalde passages uit de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van juli 2021. Eiseres heeft daarbij aangegeven wat deze informatie betekent voor haar en haar kind in hun specifieke situatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder – gelet op de inhoud van de brief en hetgeen eiseres in dat verband heeft aangevoerd – niet heeft kunnen volstaan met de stelling dat de verwijzing naar informatie van Vluchtelingenwerk onvoldoende is om tot een ander oordeel te komen.
6.3
Ten slotte is verweerder in het bestreden besluit ook niet ingegaan op de rechten van het kind en hetgeen eiseres daarover heeft aangevoerd in de zienswijze. Ook in zoverre is sprake van een onvoldoende gemotiveerd besluit.
Conclusie
7. De rechtbank concludeert dat verweerder heeft nagelaten in het bestreden besluit kenbaar te motiveren waarom hetgeen eiseres in de zienswijze heeft aangevoerd geen aanleiding is om tot een ander besluit te komen. Er is hiermee sprake van een motiveringsgebrek. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
Voor zover verweerder met het schrijven van Pels Rijken (landsadvocaat) van
24 februari 2022 heeft getracht het motiveringsgebrek te herstellen overweegt de rechtbank het volgende. In de middag van 12 mei 2022 heeft verweerder - zonder enige toelichting - een schrijven van Pels Rijken met bijlagen ge-upload in het digitale zaaksdossier. Het betreft een schrijven namens verweerder aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een voor de rechtbank onbekende zaak. De brief zelf omvat 13 pagina’s met daarbij 73 pagina’s aan bijlagen.
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat dit stuk is overgelegd om nog eens extra te duiden wat van eiseres mag worden verwacht om haar eigen situatie te verbeteren. De rechtbank leidt hieruit af dat het stuk bedoeld is als aanvullende motivering.
Gelet op de aard en omvang van het ingediende stuk en het tijdstip van indienen – een halve werkdag voor zitting – zal de rechtbank het schrijven van Pels Rijken niet meenemen in de beoordeling, omdat dit naar het oordeel van de rechtbank in strijd zou zijn met de goede procesorde.
8. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder de door eiseres gemaakte proceskosten dient te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van €759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €1518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van
J.M. van der Stouwe, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.