In deze zaak heeft eiser op 29 september 2021 beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek tot het vaststellen van zijn rechtmatig verblijf. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had eerder een aanvraag ingediend tot inschrijving als burger van de Europese Unie, maar deze was afgewezen omdat verweerder had vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had gehad als gemeenschapsonderdaan. Eiser had geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 2 januari 2018, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar was geworden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling van 3 augustus 2021 niet geldig was, omdat verweerder al had beslist op het herzieningsverzoek van eiser in een eerdere procedure. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden voor het indienen van beroep volgens artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het beroep van eiser afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na de bekendmaking.