ECLI:NL:RBDHA:2022:6054
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardig asielrelaas van een Ugandees
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een man van Ugandese nationaliteit, had op 20 maart 2019 een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij meerdere keren was mishandeld en gearresteerd door de Ugandese autoriteiten. Het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de asielaanvraag als kennelijk ongegrond afwees, werd door de rechtbank beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, maar de gestelde mishandelingen en arrestaties niet. Eiser had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de frequentie van de mishandelingen en de redenen voor zijn vertrek uit Uganda.
Tijdens de zitting op 25 mei 2022 in Breda, waar partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, werd de zaak uitvoerig besproken. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig had geacht, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfels had over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk met de gestelde problemen was geconfronteerd en dat de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.