ECLI:NL:RBDHA:2022:6054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
NL21.10436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardig asielrelaas van een Ugandees

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een man van Ugandese nationaliteit, had op 20 maart 2019 een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij meerdere keren was mishandeld en gearresteerd door de Ugandese autoriteiten. Het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de asielaanvraag als kennelijk ongegrond afwees, werd door de rechtbank beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, maar de gestelde mishandelingen en arrestaties niet. Eiser had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de frequentie van de mishandelingen en de redenen voor zijn vertrek uit Uganda.

Tijdens de zitting op 25 mei 2022 in Breda, waar partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, werd de zaak uitvoerig besproken. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig had geacht, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfels had over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk met de gestelde problemen was geconfronteerd en dat de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10436
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser v-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. W. Spijkstra), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.10437, op 25 mei 2022 op zitting behandeld te Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Ugandese nationaliteit en is geboren op [Geb. datum] 1988. Eiser heeft op 20 maart 2019 een asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij verschillende keren is mishandeld en gearresteerd door de Ugandese autoriteiten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder acht de gestelde mishandelingen en arrestaties echter niet geloofwaardig. Verweerder stelt dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over hoe vaak hij is mishandeld en gearresteerd. Verder heeft eiser summier verklaard over de redenen van zijn vertrek. Ook heeft hij wisselend en ongerijmd verklaard over zijn arrestatie in januari 2019.
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig acht. Eiser heeft bij de correcties en aanvullingen op het nader gehoor gecorrigeerd dat hij niet in 1994 maar in 2015 voor het eerst is mishandeld. Van tegenstrijdigheden is daarom geen
1. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
sprake. Verder is uit het gehoor met eiser duidelijk naar voren gekomen dat de broer van eiser opdracht heeft gegeven aan de Ugandese autoriteiten voor de mishandelingen en arrestaties wegens een conflict rondom de erfenis.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over de gestelde mishandelingen en arrestaties ongeloofwaardig zijn. Niet in geschil is dat eiser summier heeft verklaard over de redenen van zijn vertrek. Ook heeft eiser niet bestreden dat hij ongerijmd en wisselend heeft verklaard over de redenen van zijn arrestatie in januari 2019. Verweerder werpt verder terecht tegen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard. Verweerder gaat terecht voorbij aan eisers stelling dat hij een en ander in de correcties en aanvullingen heeft gecorrigeerd, nu aan eiser niet slechts is tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over wanneer de mishandelingen en arrestaties hebben plaatsgevonden, maar ook over het aantal keer dat hem dat is overkomen. Bovendien heeft eiser in het nader gehoor bij herhaling en zonder enig voorbehoud verklaard dat zijn problemen in 1994 zijn begonnen en dat hij toen voor het eerst is mishandeld2, terwijl een toelichting van eiser waarom deze verklaring niet juist is ontbreekt. Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Ugandese autoriteiten in opdracht van zijn broer hebben gehandeld wegens een conflict rondom de erfenis. Eiser heeft immers verklaard nog contact te hebben met zijn broer. Dat eiser zijn broer nooit hiermee heeft geconfronteerd, heeft verweerder dan ook niet ten onrechte bevreemdingwekkend gevonden. Dat uit algemene landeninformatie blijkt dat corruptie in Uganda vaker op deze manier voorkomt leidt niet tot een ander oordeel. Eiser dient aannemelijk te maken dat hij persoonlijk met dit soort problemen is geconfronteerd. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat eiser daar niet in is geslaagd.
5. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
2 Zie verslag nader gehoor, p. 5, 8, 9, 10 en 12.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR20976840

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.