ECLI:NL:RBDHA:2022:6046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/5027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van privéleven en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Turkse nationaliteitdrager, had een aanvraag ingediend op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin hij stelde dat zijn privéleven beschermenswaardig was. De rechtbank oordeelde dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid viel en dat er geen objectieve belemmeringen waren voor zijn terugkeer naar Turkije. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Nederlandse Staat bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder wogen dan de belangen van eiser. Eiser had eerder meerdere aanvragen voor verblijf ingediend, waarvan de afwijzingen in rechte vaststonden. De rechtbank verwierp het beroep van eiser op het arrest Pormes, omdat de omstandigheden in die zaak niet vergelijkbaar waren met die van eiser. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende gemotiveerd had gehandeld en dat de hoorplicht niet was geschonden. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5027

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. I.C. van Krimpen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Aynan).

Procesverloop

In het besluit van 1 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning afgewezen.
In het besluit van 18 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1996 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij wil een verblijfsvergunning voor Nederland op grond van artikel 8 van het EVRM [1] .
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Eiser valt niet onder het jongvolwassenenbeleid en niet is gebleken dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn moeder bestaat. Van familieleven met zijn moeder is dan ook geen sprake. Daarnaast vormt eisers privéleven geen aanleiding om hem een verblijfsvergunning te verstrekken. Verweerder verwijst in dit verband allereerst naar zijn beschikking van 15 oktober 2019, die in rechte vaststaat. Verder weegt het belang van de Nederlandse Staat bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder dan eisers belangen. Daarbij is van belang dat eiser twee keer is overgedragen aan Duitsland en zonder toestemming weer is teruggekeerd naar, en is gaan verblijven in, Nederland.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert, kort samengevat, aan dat sprake is van beschermenswaardig privéleven zodat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in zijn voordeel dient uit te vallen. Verweerder had bij de belangenafweging een neutraal uitgangspunt moeten hanteren [2] . Verweerder heeft de in bezwaar aangevoerde individuele omstandigheden onvoldoende bij de belangenafweging betrokken. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom niet op grond van artikel 4:84 van de Awb [3] van het beleid kan worden afgeweken. [4] Verder is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel en heeft verweerder ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In het primaire besluit verwijst verweerder naar zijn besluit van 15 oktober 2019, waarin reeds uitgebreid is ingegaan op het door eiser gestelde privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, en de belangenafweging die verweerder hierover heeft gemaakt (zie pagina 3 en 4 van dat besluit). Dit besluit staat, zoals verweerder terecht opmerkt, in rechte vast. Verweerder heeft daarnaast in het bestreden besluit (pagina 4) verwezen naar onder meer de onherroepelijke rechterlijke uitspraak van deze rechtbank van 22 oktober 2015 [5] , waarin ook reeds is geoordeeld dat het privéleven van eiser in de zin van artikel 8 van het EVRM, voor verweerder terecht geen aanleiding is geweest om eiser een verblijfsvergunning te verlenen. (AWB 15/10860, overweging 6.1 tot en met 6.3). Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 januari 2016 [6] is deze uitspraak bevestigd.
5. Eisers beroep op het arrest Pormes, slaagt niet. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de zaak die speelde in dat arrest niet vergelijkbaar is met deze zaak van eiser. Het arrest Pormes ziet op een vreemdeling die op bijna vierjarige leeftijd op een toeristenvisum naar Nederland is gekomen en er pas op zeventienjarige leeftijd achter kwam dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Hij had op dat moment nooit eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. In de zaak van eiser ligt dat geheel anders. Eiser heeft immers meerdere aanvragen voor verblijf in Nederland ingediend, waarvan de afwijzingen in rechte vast staan. De rechtbank ziet in dat eiser bij de eerste asielaanvraag, op zesjarige leeftijd, zich niet bewust zal zijn geweest van de gevolgen van de afwijzing daarvan en zijn onrechtmatige verblijfsstatus in Nederland. Ten tijde van de tweede asielaanvraag was eiser echter veertien jaar. Op die leeftijd mag verwacht worden dat eiser op de hoogte was van zijn verblijfsstatus in Nederland. Te meer nu hij ook met zijn moeder is overgedragen aan Duitsland. Vervolgens heeft eiser nog verschillende aanvragen ingediend en is hij nog twee keer overgedragen aan Duitsland. Gelet hierop is het arrest Pormes naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor deze zaak.
6. Het betoog van eiser dat sprake is van een objectieve belemmering voor hem om terug te keren naar Turkije in verband met de asielprocedure van zijn moeder, faalt. De asielaanvraag van eisers moeder is nog bij verweerder in behandeling. Het in die procedure door eisers moeder overgelegde “besluit tot strafvervolging” is nog niet onderzocht. Dat deze “strafvordering” tot asiel voor eisers moeder zal leiden is dan ook een onzekere toekomstige gebeurtenis en kan reeds daarom geen rol spelen in deze procedure. Bovendien staat het eiser vrij om zelf een asielaanvraag te doen.
7. Daarnaast is verweerder zowel in het primaire -, als in het bestreden besluit, aanvullend ingegaan op hetgeen door eiser in bezwaar naar voren is gebracht. Verweerder heeft dit zorgvuldig en voldoende gemotiveerd gedaan. In hetgeen hierover door eiser in beroep naar voren is gebracht en is overgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om hierover anders te oordelen.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder, gelet op de reeds eerder gevoerde procedures, de motivering van het primaire besluit en op hetgeen eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, van het horen heeft mogen afzien, omdat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat wat in bezwaar is aangevoerd niet tot een andersluidend besluit kon leiden.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Eiser verwijst naar het arrest Pormes t. Nederland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 28 juli 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0728JUD002540214.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
5.AWB 15/10860.
6.201508544/1/V1.