In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Turkse nationaliteitdrager, had een aanvraag ingediend op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin hij stelde dat zijn privéleven beschermenswaardig was. De rechtbank oordeelde dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid viel en dat er geen objectieve belemmeringen waren voor zijn terugkeer naar Turkije. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Nederlandse Staat bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder wogen dan de belangen van eiser. Eiser had eerder meerdere aanvragen voor verblijf ingediend, waarvan de afwijzingen in rechte vaststonden. De rechtbank verwierp het beroep van eiser op het arrest Pormes, omdat de omstandigheden in die zaak niet vergelijkbaar waren met die van eiser. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende gemotiveerd had gehandeld en dat de hoorplicht niet was geschonden. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.