ECLI:NL:RBDHA:2022:6041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/5227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning studie na uitschrijving bij erkende onderwijsinstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Bengalese student, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 12 januari 2021 de verblijfsvergunning van de eiser ingetrokken, omdat hij niet meer ingeschreven stond bij een erkende onderwijsinstelling. Dit besluit werd in een later stadium, op 12 augustus 2021, door de staatssecretaris gehandhaafd na een bezwaarschrift van de eiser. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 25 mei 2022 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de eiser, geboren op [geboortedag] 1997, vanaf 15 augustus 2020 een verblijfsvergunning had om te studeren aan een hogeschool. Echter, op 4 november 2020 meldde de hogeschool dat eiser niet meer voltijd studeerde, wat leidde tot de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Eiser betoogde dat de coronacrisis zijn mentale gesteldheid en financiële situatie had beïnvloed en dat hij recht had om in Nederland te blijven totdat er een beslissing was genomen op zijn aanvraag om bij een andere onderwijsinstelling te studeren.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning terecht was, omdat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser met betrekking tot de Studierichtlijn en de hoorplicht in bezwaar. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om van het beleid af te wijken en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser 2], eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W. Hoebba),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Aynan).

Procesverloop

In het besluit van 12 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken.
In het besluit van 12 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1997 en heeft de Bengalese nationaliteit. Eiser had vanaf 15 augustus 2020 een verblijfsvergunning om te studeren aan de [hogeschool] (de hogeschool). Op 4 november 2020 heeft de hogeschool laten weten dat eiser niet meer voltijd studeert. Verweerder heeft vervolgens eisers verblijfsvergunning ingetrokken.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de intrekking van eisers verblijfsvergunning gehandhaafd. De hogeschool treedt sinds 4 november 2020 niet meer op als erkend referent voor eiser. Sindsdien voldoet hij niet meer aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn bijzondere omstandigheden en had van het beleid af moeten wijken. De coronacrisis heeft eisers mentale gesteldheid beïnvloed. Ook is daardoor zijn financiële draagkracht afgenomen. Eiser doet een beroep op artikel 21, zesde lid, van de Studierichtlijn [1] waaruit volgt dat hij in Nederland mag blijven totdat verweerder heeft beslist op zijn aanvraag om aan een andere onderwijsinstelling te studeren. Daarnaast heeft hij twee jaar de mogelijkheid om zijn verblijfsdoel of referent te veranderen. [2] Verder heeft verweerder hem ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 19 in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vergunning kan worden ingetrokken wanneer de betrokkene niet meer aan het doel van de verblijfsvergunning voldoet. Omdat eiser per 4 november 2020 niet meer stond ingeschreven bij een erkende onderwijsinstelling, voldeed hij niet meer aan het doel van zijn verblijfsvergunning.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat uit artikel 21, zesde lid, van de Studierichtlijn volgt dat hij in Nederland mag blijven tot verweerder een besluit heeft genomen op zijn aanvraag om bij een andere onderwijsinstelling zijn studie te vervolgen. Deze bepaling heeft namelijk geen betrekking op de intrekkingsgrond die in dit geval is gehanteerd, namelijk afmelding van de hogeschool vanwege het niet volgen van een voltijdse studie. Op dit punt is de Studierichtlijn dus ook niet onjuist geïmplementeerd, zoals eiser stelt.
6. Eiser betoogt verder dat hij twee jaar de mogelijkheid heeft om zijn verblijfsdoel of referent te veranderen. [3] De rechtbank stelt vast dat deze regeling en het beleid waar eiser op wijst, zien op het geval dat een betrokkene te laat verzoekt om verlenging van zijn vergunning. Deze regeling en dit beleid hebben dus geen betrekking op de intrekking van een vergunning. De conclusie dat eiser op grond van deze regeling en dit beleid rechtmatig verblijf heeft, volgt de rechtbank dan ook niet.
7. Voorts heeft verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het beleid af te wijken. De enkele stelling dat de coronacrisis van invloed is geweest op eisers mentale gesteldheid en op zijn financiële situatie, is niet onderbouwd.
8. Met betrekking tot de hoorplicht in bezwaar overweegt de rechtbank dat, gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd tegen het primaire besluit, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond is.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten.
2.Eiser wijst op artikel 3.82, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B1/6.1, onder b, en B1/5.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Eiser wijst op artikel 3.82, eerste lid, van het Vb en paragraaf B1/6.1, onder b, en B1/5.3 van de Vc.