Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1953 en heeft de Poolse nationaliteit.
2. De SVBheeft op 3 juni 2020 en 15 januari 2021 aan verweerder gemeld dat eiseres een AIO-aanvulling op grond van de Participatiewet ontvangt. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder onderzoek verricht naar het verblijfsrecht van eiseres als gemeenschapsonderdaan. Bij brief van 3 februari 2021 heeft verweerder eiseres hiervan op de hoogte gesteld en haar verzocht om informatie te verstrekken over haar verblijf in Nederland. Eiseres heeft hier bij brief van 16 februari 2021 op gereageerd.
3. Bij besluit van 6 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vb.Verweerder concludeert dat eiseres niet als economisch actieve of als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan kan worden aangemerkt en dat het belang van de Nederlandse staat om eiseres te verwijderen uit Nederland zwaarder weegt dan haar belang om Nederland niet te hoeven verlaten.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres is vooraf niet gehoord. In aanvulling op het primaire besluit overweegt verweerder dat de in bezwaar door eiseres overgelegde stukken geen aanleiding geven tot een ander besluit. De schriftelijke verklaring van de dochter van eiseres onderbouwt volgens verweerder niet dat zij ook daadwerkelijk in het levensonderhoud van eiseres heeft voorzien. Hoewel de uitkering aan eiseres vanaf 1 juni 2021 wordt beëindigd, is het enkele feit dat eiseres geen beroep meer doet op de algemene middelen onvoldoende om te onderbouwen dat eiseres voldoet aan de voorwaarden die gelden voor rechtmatig verblijf als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Daarbij wijst verweerder erop dat uit ambtshalve opgevraagde gegevens uit Suwinet over het inkomen van de dochter van eiseres is gebleken van een Ziektewetuitkering tot en met 21 juni 2021. Vanaf deze datum is niet meer gebleken van (enige) inkomsten van de dochter van eiseres, aldus verweerder.
5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft volgens haar het horen op bezwaar ten onrechte achterwege gelaten. Zij voert verder aan dat haar door derden is aangeraden om de aanvullende uitkering aan te vragen en dat zij daarbij niet is gewezen op de gevolgen voor haar rechtmatig verblijf. Zij meent in bezwaar te hebben aangetoond dat zij sinds september 2018 in Nederland heeft gewoond en dat zij daarbij door dochter en schoonzoon is onderhouden tot het moment dat zij een uitkering ontving en ook weer na het beëindigen van die uitkering. Eiseres heeft zelf gevraagd de uitkering te beëindigen. Verweerder was er dus van op de hoogte dat eiseres geen beroep meer doet op het stelsel van sociale bijstand. Eiseres stelt dat zij rechtmatig verblijf heeft gehad als economisch niet-actieve EU-onderdaan van september 2018 tot aan mei 2020. Zij stelt dat haar dochter en schoonzoon over voldoende inkomen beschikken. Eiseres verwijst hiervoor naar de in beroep overgelegde inkomensgegevens over 2019 en 2020 van [naam dochter] en [naam schoonzoon]. Daarnaast heeft zij nog een schriftelijke bevestiging overgelegd van haar inschrijving in de BRPmet ingang van 21 oktober 2021 op het adres van haar dochter en schoonzoon. Het bestreden besluit is volgens eiseres in strijd met artikel 8 van het EVRMen artikel 7 van het Handvestvanwege het gezinsleven met haar kleinkind.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Een vreemdeling met de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Unie mag langer dan drie maanden in Nederland verblijven in de gevallen genoemd in artikel 8.12, eerste lid, van het Vb.
Niet in geschil is dat eiseres niet is aan te merken als in dit artikellid onder a onderscheiden economisch actieve gemeenschapsonderdaan of als een in genoemd artikellid onder d bedoeld familielid van een gemeenschapsonderdaan.
7. Op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb heeft de vreemdeling langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan indien hij (voor zichzelf en zijn familieleden) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Vaststaat dat eiseres op haar aanvraag ter aanvulling van haar Poolse pensioen een uit de algemene middelen bekostigde aanvullende uitkering heeft ontvangen, van 13 mei 2020 tot 1 juni 2021. Behoudens tegenbewijs mag hieruit worden afgeleid dat eiseres in die periode niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Dat eiseres de uitkering op aanraden van derden heeft aangevraagd en dat zij zich naar eigen zeggen niet bewust was van de mogelijke verblijfsrechtelijke gevolgen, is als zodanig niet relevant.
9. Voor zover eiseres daarnaast stelt dat zij (in elk geval) vanaf 2018 in Nederland heeft verbleven en dat zij is onderhouden door haar dochter en schoonzoon, was het aan haar om dat aan te tonen. Verweerder heeft in dit verband kunnen wijzen op het gegeven dat eiseres pas op 13 november 2019 als ingezetene is ingeschreven in de BRP en vanaf 19 februari 2020 (dus vrijwel direct na het aflopen van de zogeheten vrije termijn) zelfstandig heeft gewoond. De enkele schriftelijke verklaring van haar dochter dat zij en haar echtgenoot vanaf september 2018 tot en met februari 2020 hebben voorzien in de kosten van levensonderhoud van eiseres, is zonder verder objectief bewijs niet voldoende om te kunnen concluderen dat dit ook daadwerkelijk het geval is geweest. Dit geldt te meer in de situatie dat eiseres zelfstandig woont.
10. Het voorgaande betekent dat eiseres met de door haar bij de aanvraag en in bezwaar verstrekte informatie niet heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan de voorwaarden voor het aannemen van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, van het Vb.
11. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder vervolgens een belangenafweging heeft uitgevoerd ter beoordeling van de vraag of van eiseres kan worden gevraagd om uit Nederland te vertrekken omdat zij een onredelijke belasting vormt voor de sociale bijstand. Hierbij zijn de persoonlijke omstandigheden van eiseres betrokken, waaronder de reden dat eiseres een beroep heeft gedaan op de algemene middelen, de gezinssituatie van eiseres en de vraag of verwacht moet worden of eiseres op termijn opnieuw een beroep zal moeten doen op de bijstand.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende onderzoek hiermee echter niet voldoende zorgvuldig geweest. Verweerder was er ten tijde van het bestreden besluit mee bekend dat eiseres niet langer een beroep deed op de algemene middelen, omdat zij onmiddellijk na het bekend worden van mogelijke verblijfsrechtelijke gevolgen van haar uitkering heeft besloten om deze te laten stoppen. Ook heeft eiseres aan verweerder uitgelegd dat de aanleiding om een uitkering aan te vragen was gelegen in de onterechte veronderstelling dat zij zonder verblijfsrechtelijke gevolgen hiervoor in aanmerking zou komen. In bezwaar heeft eiseres op 14 juli 2021 een door haar dochter ondertekende verklaring toegestuurd inhoudende dat zij eiseres sinds mei 2021 weer financieel ondersteunt. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat deze verklaring kan worden aangemerkt als de financiële garantstelling die hij bij zijn latere brief van 15 juli 2021 heeft verzocht. In reactie op die brief heeft verweerder op 28 juli 2021 ook de gevraagde gegevens ontvangen over de hoogte van het Poolse pensioen van eiseres. Voor zover verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat nog onduidelijk is gebleven met welke financiële middelen eiseres wordt onderhouden, valt het niet in te zien waarom verweerder hier in zijn verzoek om aanvullende informatie van 15 juli 2021 niet tevens naar heeft gevraagd. Door dat na te laten heeft verweerder de indruk gewekt dat voor de vaststelling van het verblijfsrecht van eiseres kon worden volstaan met de wel gevraagde gegevens. Eiseres heeft op haar beurt alle gevraagde gegevens aan verweerder toegezonden bij brieven van 14 en 28 juli 2021. Het komt voor verweerders rekening dat hij niet duidelijk genoeg met eiseres heeft gecommuniceerd welke informatie hij nog nodig had om te kunnen oordelen over het rechtmatig verblijf. Zoals in beroep is gebleken, hebben zowel de dochter als haar echtgenoot inkomen uit arbeid, waarmee naar zij stellen tevens in het levensonderhoud van eiseres wordt voorzien.
13. Het voorgaande is ook van betekenis bij de beoordeling van de vraag of eiseres op haar bezwaar had moeten worden gehoord. De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure.Er kan slechts van horen worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven, op voorhand geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit.Door in dit geval het bezwaar ongegrond te verklaren zonder eiseres te horen heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld.
14. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:3 van de Awb.Er is geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om anderszins zelf in de zaak te voorzien. Het ligt als eerste op de weg van verweerder om alsnog aan de hand van de actuele gegevens omtrent het gezinsinkomen van de dochter en haar echtgenoot te beoordelen of deze voldoende kunnen worden geacht om tevens te voorzien in het levensonderhoud van eiseres en of daarmee is voldaan aan het middelenvereiste. De zaak leent zich daarom niet voor het toepassen van een bestuurlijke lus. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden.