ECLI:NL:RBDHA:2022:6033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/4259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de aanvraag voor verblijf bij adoptievader in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een jonge vrouw uit Peru en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar adoptievader in Nederland, welke eerder was afgewezen door de IND. De rechtbank oordeelde dat de IND niet correct had getoetst of eiseres voldeed aan de criteria voor een verblijfsvergunning op basis van familie- of gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelde vast dat de IND had erkend dat de beoordeling niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat er motiveringsgebreken waren in de besluitvorming. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de IND op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 2.277,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor verblijf op basis van familie- of gezinsleven, vooral in situaties waarin eerdere aanvragen zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4259
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 juni 2022 in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedag] 2001, van Peruaanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. J. Werner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een in de procedure Toegang en Verblijf (TEV) bij [naam 1] ten behoeve van eiseres afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 juni 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 16 juli 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 14 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. [naam 2] . Als tolk in de Spaanse taal was A.M. van den Berg Barrio Y Mendez aanwezig. Ook waren [naam 3] , moeder van eiseres, en [naam 1] , adoptievader van eiseres aanwezig. Op deze zitting is het onderzoek gesloten. Na de zitting is het onderzoek heropend en doorverwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [naam 3] , moeder van eiseres, [naam 1] , adoptievader van eiseres, en E. Fernandez, tolk in de Spaanse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Wat aan de procedure vooraf ging
1.1.
De aanvraag is ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] (referent). Referent is getrouwd met [naam 4] , de moeder van eiseres, en eind 2019 heeft hij eiseres geadopteerd.
1.2.
Eiseres heeft op 6 juli 2021 een aanvraag voor mvv voor studie gedaan. Deze aanvraag is bij het besluit van 14 juli 2021 door verweerder ingewilligd.
Besluitvorming van verweerder
2. Verweerder heeft de huidige aanvraag afgewezen omdat volgens verweerder geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [1] Eiseres valt volgens verweerder niet onder het jongvolwassenenbeleid. Er is ook geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie om familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM aan te nemen, aldus verweerder.
3. In het verweerschrift van 9 februari 2022 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep omdat eiseres de mvv niet meer nodig heeft. Dit omdat zij Nederland al is ingereisd met de mvv voor studie en in Nederland verblijft. Ook heeft verweerder op de zitting toegelicht dat geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM omdat eiseres bij haar familie in Nederland rechtmatig verblijft en Nederland niet hoeft te verlaten. Er is dus geen sprake van een inmenging op haar recht op familieleven, zodat een eventuele nieuwe beoordeling door verweerder niet zal leiden tot een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, aldus verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Op grond van artikel 2p van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 kan een mvv worden verleend aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning. Dat betekent dat bij de aanvraag om verlening van een mvv moet worden getoetst aan dezelfde criteria welke gelden voor de beoordeling van de aanvraag voor het verlenen van een dergelijke vergunning. Nadat de mvv is verleend en de betrokkene is ingereisd hoeft er geen aanvraag voor de betreffende vergunning te worden gedaan, maar wordt er (in beginsel) ambtshalve een verblijfsvergunning verleend door uitreiking aan de betrokkene in persoon. [2]
4.2.
Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een mvv voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar adoptievader. Dat betekent dat (onder andere) moet worden getoetst of zij voldoet aan de criteria voor familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. [3] Als zij voldoet aan die criteria, wordt een mvv verleend en vervolgens na inreis ambtshalve een verblijfsvergunning.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat verweerder niet goed heeft getoetst of eiseres voldoet aan de criteria voor de vergunning. Verweerder heeft erkend tijdens de zitting van 14 februari 2022 dat niet juist getoetst is aan het jongvolwassenenbeleid. Verweerder had bij de toets moeten betrekken dat eiseres, tot het moment dat haar ouders naar Nederland kwamen, in gezinsverband met haar ouders leefde in Peru. Verder heeft verweerder erkend dat in de waardering van het bewijs motiveringsgebreken zitten, onder andere ten aanzien van de vraag of het altijd al de bedoeling was om het gezinsleven in Nederland voort te zetten. Tot slot is ten onrechte haar inburgeringssituatie tegengeworpen. Eiseres heeft geen antwoord gekregen op de vraag of zij daadwerkelijk voldoet aan de criteria voor de verblijfvergunning, of aan haar een mvv kan worden verleend en vervolgens ambtshalve een verblijfsvergunning.
4.4.
Eiseres heeft na het bestreden besluit een mvv-aanvraag met als doel verblijf voor studie gedaan en deze ook gekregen. Zij is met die mvv Nederland ingereisd. Tijdens de zitting van 29 maart 2022 heeft eiseres toegelicht dat zij de aanvraag heeft gedaan omdat zij op dat moment ver van haar familie verbleef en verdrietig was zonder haar familie. Zij zag de mvv voor studie als oplossing om bij haar familie te zijn.
4.5.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in deze situatie, waarin verweerder niet juist heeft getoetst en dat ook heeft toegegeven, verweerder aan eiseres mag tegenwerpen dat zij een andere mvv heeft aangevraagd en gekregen en daarom geen procesbelang meer heeft.
4.6.
Omdat deze procedure gaat over een mvv-aanvraag waarmee eiseres toegang tot Nederland heeft gevraagd maar inmiddels is ingereisd, zou zij in beginsel geen (proces)belang meer hebben bij de beoordeling van haar mvv-aanvraag. Eiseres vraagt hiermee om in te reizen, maar zij is al ingereisd. Zoals echter hierboven al is overwogen, wordt bij de mvv-aanvraag ook getoetst aan de criteria van verblijf en wordt na inreis (in beginsel) ambtshalve een vergunning verleend. Als verweerder de criteria voor verlening van de vergunning op juiste wijze had getoetst, had dit mogelijk kunnen leiden tot verlening van de mvv en vervolgens tot ambtshalve verlening van de vergunning met doel verblijf bij haar adoptievader. De verblijfsvergunning die eiseres nu heeft, stelt haar in verband met haar studie tijdelijk in staat om bij haar ouders te verblijven, maar dit is nooit haar doel geweest. Haar doel was verblijf bij haar adoptievader. De verblijfsvergunningen voor verblijf voor studie en verblijf bij haar adoptievader dienen een ander te beschermen belang en hebben andere rechtsgevolgen.
4.7.
Om de door eiseres gewenste vergunning voor verblijf bij haar adoptievader te verkrijgen, zou zij volgens verweerder een nieuwe aanvraag kunnen doen of een verzoek kunnen doen om haar verblijfsdoel te wijzigen. Verweerder heeft ter zitting al aangekondigd een nieuwe aanvraag af te zullen wijzen omdat volgens verweerder geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, omdat eiseres bij haar familie in Nederland rechtmatig verblijft en Nederland niet hoeft te verlaten. Er is volgens verweerder geen sprake van een inmenging in haar recht op familieleven.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder dat eiseres geen procesbelang meer heeft omdat zij reeds in het bezit is van een (andere) mvv niet houdbaar is. Het tegenwerpen van deze later verkregen mvv (voor studie) leidt er immers toe dat geen inhoudelijke heroverweging plaatsvindt van het besluit waar eiseres bezwaar tegen heeft gemaakt, terwijl verweerder heeft toegegeven dat dat besluit niet correct is genomen. Eiseres heeft wel belang bij die inhoudelijke heroverweging, omdat een juiste beoordeling tot een ambtshalve [4] verlening van de door eiseres aangevraagde verblijfsvergunning had kunnen leiden. Eiseres moet volgens verweerder een nieuwe aanvraag doen of haar verblijfsdoel wijzigen. Verweerder heeft echter ook al aangekondigd een dergelijke aanvraag af te zullen wijzen in verband met de latere toegewezen mvv. De rechtbank acht niet zorgvuldig en evenwichtig dat verweerder eiseres onder deze omstandigheden tegenwerpt dat zij de aangevraagde mvv inmiddels niet meer nodig heeft en dat artikel 8 van het EVRM verweerder niet verplicht een verblijfsvergunning te verlenen. Eiseres heeft zich immers genoodzaakt gezien om een mvv voor studie aan te vragen, nadat verweerder met een onzorgvuldig genomen besluit haar aanvraag voor een mvv voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar adoptievader had afgewezen en vervolgens het bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit ten onrechte ongegrond had verklaard. Door eiseres het feit dat deze aanvraag voor een mvv voor studie is ingewilligd tegen te werpen, laat verweerder zijn eigen fouten op onaanvaardbare wijze ten nadele van eiseres komen. De rechtbank ziet niet dat verweerder daar een duidelijk belang bij heeft, terwijl eiseres wel belang heeft bij een correcte behandeling van haar aanvraag. Daarmee is de besluitvorming niet zorgvuldig en evenwichtig geweest. Een correcte behandeling van eiseres’ aanvraag – althans van haar belangen bij die aanvraag – kan nog bereikt worden door verweerder op te dragen deze aanvraag voor een mvv te behandelen als een aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Dat zal de rechtbank dan ook doen.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal binnen een termijn van zes weken een nieuw besluit moeten nemen waarbij verweerder rekening moet houden met wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen. Verweerder moet verder in het bestreden besluit bij de beoordeling van artikel 8 van het EVRM betrekken dat de mvv voor studie slechts is aangevraagd omdat haar eerdere mvv was afgewezen en zij graag bij haar familie wilde verblijven. Omdat verweerder opnieuw moet toetsen of sprake is van beschermenswaardig familie- en gezinsleven, heeft eiseres ook geen belang bij bespreking van de gronden die hierop zien.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
7. Ten aanzien van het griffierecht merkt de rechtbank het volgende op. De rechtbank heeft abusievelijk voor het beroep van eiseres (nog) geen griffierecht geheven. Nu inmiddels is geoordeeld dat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding om alsnog griffierecht te heffen en vervolgens verweerder te veroordelen in het betalen van dit griffierecht.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, voorzitter, en mr. V.F.J. Bernt en mr. J.H. Broek, leden, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: ED
D:
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie B1/3.3.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 en de verder genoemde uitzonderingen.
3.Zie Paragraaf B7/3.8.1 van de Vc.
4.Zie hierboven onder 4.2.